ECLI:NL:RBMNE:2022:18

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
9344101 AC EXPL 21-1777
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vakantietoeslag, openstaande vakantie uren en bonus met verweer van verrekening van studiekosten en eigen risico

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van vakantietoeslag, openstaande vakantie uren en bonus van gedaagde, [gedaagde] B.V. Eiser was in dienst bij gedaagde en heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gedaagde een eindafrekening gestuurd, waarin studiekosten en een eigen risico voor een leaseauto zijn verrekend met de openstaande bedragen. Eiser betwist deze verrekeningen en stelt dat hij recht heeft op de gevorderde bedragen. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiser nog studiekosten en een boete verschuldigd is, die verrekend mogen worden.

De kantonrechter heeft de zaak op 5 januari 2022 behandeld. Eiser heeft recht op de vakantietoeslag van € 2.694,45, openstaande vakantie uren van € 1.505,62 en een bonus van € 1.278,00 over 2020. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de studiekosten en het eigen risico niet mocht verrekenen, omdat er geen schriftelijke overeenkomst is en de voorwaarden voor terugbetaling niet duidelijk zijn gemaakt aan eiser. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van de boete voor te hard rijden, die eiser moet betalen. Daarnaast wordt wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9344101 AC EXPL 21-1777 CMR/51145
Vonnis van 5 januari 2022
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.E.H. de Mol van Otterloo,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 juli 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de aanvullende producties van [gedaagde] ;
- de akte van eiswijziging en de aanvullende producties van [eiser] .
1.2.
Het geschil is mondeling behandeld tijdens een fysieke bijeenkomst op 6 december 2021. [eiser] was in persoon aanwezig en is bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] is haar directeur, de heer [A] , aanwezig geweest. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting. De spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser] zijn bij de stukken gevoegd. Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1986, is op 14 augustus 2017 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] . Per 1 januari 2020 werkte [eiser] 36 uur per week in de functie van projectleider tegen een loon van € 3.217,50 bruto per maand.
2.2.
Op 28 februari 2021 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 april 2021.
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] op 20 april 2021 een eindafrekening gestuurd. Hierin staat dat [eiser] recht heeft op betaling van € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag en € 1.505,62 bruto aan openstaande vakantie uren. Op de eindafrekening staat ook dat [gedaagde] een verkeersboete van € 74,00 netto, een eigen risico van € 150,00 netto en een bedrag voor studiekosten van € 1.913,73 netto heeft verrekend met het tegoed van [eiser] .
2.4.
Op 26 april 2021 om 08:37 uur heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde] gesturd met de vraag waarom de studiekosten zijn verrekend en met het verzoek de verkeersboete van [gedaagde] te ontvangen. [gedaagde] heeft diezelfde dag om 09:32 uur een e-mail teruggestuurd met daarin, voor zover van belang, het volgende:

(…) Je hebt inderdaad nog recht op vakantiegeld en je openstaande vakantiedagen. Echter daarnaast is er nog een afrekening van studie, schade en boete.
Hierbij een overzicht van nog openstaande kosten:
Cursus [.] (2018): € 419,75
Cursus [..] (2020/2021): € 3.994,=
Boete 22 maart: € 74,=
Eigen risico schade: € 150,=
Totaal: € 4.637,75
(…) Ten aanzien van de opleidingen hebben we gesproken en je zou het laten bezinken en er op terug zou komen met een voorstel. Ik heb je aangegeven dat we dit altijd zo besproken hebben, ook al hebben we geen handtekening opgehaald. Omdat je er niet op terug bent gekomen geeft aan dat je of er mee eens bent of gewoon je verantwoording niet neemt en hoopt dat het vanzelf over gaat. Het kan niet zijn dat je een volledige opleiding volgt, alle examens zakt, dan voor jezelf alsnog de examens gaat halen en ons geen kosten betaald.
Als je kijkt op jouw afrekening zie je een bedrag van totaal € 2.137,73 ingehouden. Dit houdt in dat we je nog € 2.500,02 geschonken hebben. Lijkt me dat we een mooie tussenweg hebben gevonden. (…)
2.5.
In reactie hierop heeft [eiser] aan [gedaagde] om 10:16 uur een e-mail met onder andere het volgende verzoek gestuurd:

(…) Graag ontvang ik een overzicht over de omzet van 2020. Ik wil graag inzichtelijk hebben wat het bedrag is als winstuitkering over 2020. (…)
Hierop heeft [gedaagde] om 11:58 uur gereageerd met onder meer het volgende:

(…) Mede dankzij jou ‘inzet’ hebben we hoogstens een kleine winst over 2020. Als die er is zullen we die verrekenen met de € 2.500,02 die nog open staat. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
een bedrag van € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag over 1 juni 2020 tot en met 31 maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 1.505,62 bruto aan niet genoten vakantie uren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 200,50 bruto aan resterende bonus over 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 945,50 bruto aan resterende bonus over 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 1.666,32 bruto aan bonus over 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over de vorderingen genoemd in punt i tot en met v, ter hoogte van € 3.506,22 bruto;
de overige kosten, zijnde de buitengerechtelijke incassokosten van € 725,62, de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. Tussen [eiser] en [gedaagde] bestond een arbeidsovereenkomst. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van deze arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft namelijk na beëindiging van de arbeidsovereenkomst de verschuldigde vakantietoeslag over 1 juni 2020 tot en met 31 maart 2021, de niet genoten vakantie uren en de bonus over 2020 niet aan [eiser] betaald. [gedaagde] mocht de studiekosten en het eigen risico niet verrekenen met de openstaande vordering van [eiser] , omdat deze kosten niet voor rekening van [eiser] komen. Bovendien is [gedaagde] bij berekening van de bonussen over de jaren 2018 tot en met 2020 uitgegaan van een te laag bruto jaarloon. Hierdoor heeft [eiser] over de jaren 2018 en 2019 een te lage bonus ontvangen en is de door [gedaagde] berekende, maar nog niet betaalde, bonus over het jaar 2020 ook te laag.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] stelt dat [eiser] nog een bedrag van € 4.413,75 netto aan studiekosten, een bedrag van € 74,00 netto voor een boete voor te hard rijden en een bedrag van € 150,00 netto aan eigen risico voor schade aan de leaseauto verschuldigd is aan [gedaagde] . Deze bedragen mochten volgens [gedaagde] worden verrekend met de vakantietoeslag, de niet genoten vakantie uren en de bonus over 2020. Daardoor is [gedaagde] niets meer aan [eiser] verschuldigd. Daarnaast is volgens [gedaagde] het bedrag dat beschikbaar was voor bonus steeds juist verdeeld over de werknemers door voor allemaal te rekenen met het bruto maandloon. [eiser] heeft daarom geen recht op de gevorderde resterende bedragen voor bonus over 2018 en 2019. Ook is de door [eiser] gevorderde bonus over 2020 te hoog.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het staat vast dat [eiser] recht heeft op het openstaande bedrag van € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag, € 1.505,62 bruto aan niet genoten vakantie uren en het door [gedaagde] berekende bedrag van € 1.278 voor bonus over het jaar 2020. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] een tegenvordering wegens studiekosten en eigen risico mocht verrekenen. [eiser] heeft erkend dat het bedrag van de verkeersboete verrekend mocht worden. Als [gedaagde] haar tegenvordering mocht verrekenen met de openstaande vordering van [eiser] , dan is zij niets meer verschuldigd aan [eiser] .
Studiekosten
4.2.
[gedaagde] beroept zich op verrekening van het verschuldigd loon met de studiekosten van in totaal € 4.413,75 voor een cursus [.] en een cursus [..] die [eiser] heeft gevolgd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat bij indiensttreding mondeling is afgesproken dat studiekosten moeten worden terugbetaald. [eiser] betwist dat deze afspraak is gemaakt. Ook heeft hij als verweer tegen de gestelde tegenvordering aangevoerd dat met hem geen afspraken zijn gemaakt over terugbetaling van concrete bedragen, alsmede dat de gestelde kosten voor de gevolgde cursussen/opleidingen niet vooraf met hem zijn gedeeld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak [1] kan de werknemer alleen worden gehouden aan een terugbetalingsplicht van studiekosten onder een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de consequenties van een dergelijke verplichting duidelijk aan de werknemer moeten zijn uiteengezet. Van een goed werkgever mag namelijk worden verwacht dat zij de werknemer de gevolgen van een terugbetalingsverplichting, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en ook voldoende nagaat of zij daarover met de werknemer overeenstemming heeft bereikt. [2] Vast staat dat [eiser] en [gedaagde] geen schriftelijke overeenkomst gesloten hebben waarin staat dat [eiser] verplicht is om concrete bedragen voor studiekosten terug te betalen. Dit heeft [gedaagde] ook erkend in haar e-mail op 26 april 2021 om 09:32 uur (overweging 2.4), waarin zij schrijft dat zij geen handtekening van [eiser] heeft opgehaald. Het was de taak van [gedaagde] als werkgever om de consequenties van een terugbetalingsplicht aan [eiser] voor te houden. Niet is komen vast te staan dat zij dit heeft gedaan en dat [eiser] akkoord is gegaan met een terugbetalingsplicht. [eiser] heeft immers aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de omvang van de studiekosten en van de plicht om de kosten terug te betalen. Ook als vast zou komen te staan dat er mondelinge afspraken tussen partijen gemaakt zijn over de terugbetalingsplicht van studiekosten, zouden deze dus niet voldoende zijn om [eiser] hieraan te houden.
4.4.
Gezien het bovenstaande, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen een studiekostenbeding met terugbetalingsplicht is overeengekomen of dat [gedaagde] de terugbetalingsplicht van de studiekosten aan [eiser] heeft voorgehouden. Daarom hoeft [eiser] de studiekosten niet terug te betalen. [gedaagde] mocht deze studiekosten dan ook niet verrekenen met de nog te betalen vakantietoeslag en openstaande vakantie uren.
Eigen risico
4.5.
[gedaagde] beroept zich verder op verrekening met een bedrag van € 150,00 aan eigen risico voor de leaseauto die [eiser] ter beschikking had. Zij stelt dat de auto schade had en dat dit via een schadeformulier afgehandeld had moeten worden. [eiser] voert aan dat tussen partijen nooit is overeengekomen dat hij een eigen risico verschuldigd zou zijn en dat hij een schadeformulier had moeten invullen. [gedaagde] heeft gezien deze betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom [eiser] het eigen risico van de schade aan de leaseauto moet dragen. [gedaagde] heeft namelijk niet gesteld dat er een overeenkomst is gesloten waaruit blijkt dat het eigen risico bij [eiser] in rekening kan worden gebracht. Ook op grond van de wet kan de schade niet op [eiser] worden verhaald. Artikel 7:661 lid 1 BW regelt namelijk dat de werknemer die schade toebrengt aan de werkgever niet aansprakelijk is jegens de werkgever, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] is in dit geval geen sprake. Het bedrag van € 150,00 aan eigen risico voor de schade aan de leaseauto kan daarom niet bij [eiser] in rekening worden gebracht. [gedaagde] mocht het eigen risico dus niet verrekenen met de nog verschuldigde vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren.
4.6.
Zoals hierboven overwogen, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] de vakantietoeslag en de niet genoten vakantie uren niet mocht verrekenen met de studiekosten en het eigen risico voor de leaseauto.
Berekening van de bonussen over 2018, 2019 en 2020
4.7.
Partijen verschillen ook van mening over de hoogte van de vastgestelde bonussen over 2018, 2019 en 2020. [eiser] stelt dat [gedaagde] bij de berekening van deze bonussen is uitgegaan van een te laag bruto jaarloon. Het bruto jaarloon dat door [gedaagde] is gebruikt bij het berekenen van de bonussen, komt niet overeen met het bruto jaarloon zoals dat op de jaaropgaves van [eiser] staat vermeld. Tijdens de mondelinge behandeling is door [gedaagde] duidelijk gemaakt dat niet het bruto jaarloon op de jaaropgave wordt gebruikt, maar dat de wegingsfactor voor het berekenen van de bonus het bruto maandloon is. Deze wegingsfactor wordt door [gedaagde] voor al haar personeel toegepast en daarmee ook voor [eiser] . Deze stelling wordt als juist aanvaard. Uit de door [gedaagde] overgelegde overzichten van de jaarbonussen blijkt dat de bonussen over 2018, 2019 en 2020 zijn berekend aan de hand van de juiste wegingsfactor voor [eiser] . De bedragen aan resterende bonus over 2018 en 2019 zullen dus worden afgewezen, omdat [eiser] aan zijn vordering een verkeerde berekening aan de hand van de jaaropgave ten grondslag heeft gelegd.
4.8.
De bonus over het jaar 2020 is door [gedaagde] vastgesteld op € 1.278,00 bruto. Ook wat betreft de bonus over het jaar 2020 heeft [gedaagde] duidelijk gemaakt dat zij het juiste bruto maandloon heeft gehanteerd als de wegingsfactor voor het berekenen van de bonus. [gedaagde] is namelijk uitgegaan van het bruto maandloon van € 3.217,00. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] bevestigd dat dit het juiste bruto maandloon is. Omdat tussen partijen vaststaat dat [eiser] recht heeft op de bonus over 2020, zal deze voor een bedrag van € 1.278,00 bruto worden toegewezen.
Conclusie
4.9.
[eiser] heeft dus recht op € 2.694,45 bruto aan vakantietoeslag, € 1.505,62 bruto aan openstaande vakantie uren en € 1.278,00 bruto aan bonus over het jaar 2020. Gelet op hetgeen is overwogen onder punt 4.2 tot en met 4.6 mag [gedaagde] deze vordering van [eiser] niet verrekenen met de studiekosten en het eigen risico van de leaseauto. Deze bedragen van in totaal € 5.478,07 bruto zullen dan ook worden toegewezen, onder aftrek van een nettobedrag van € 74,00 voor de boete voor te hard rijden. [eiser] moet deze boete betalen, omdat een boete voor een verkeersovertreding begaan met een door de werkgever ter beschikking gesteld motorrijtuig in beginsel door een werknemer gedragen wordt. [3] Bovendien heeft [eiser] de boete tijdens de mondelinge behandeling erkend. De boete van € 74,00 netto kan dus door [gedaagde] worden verrekend op grond van artikel 7:632 BW.
Wettelijke verhoging
4.10.
[eiser] vordert de wettelijke verhoging van 50% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over de vakantietoeslag, de openstaande vakantie uren en de bonus over het jaar 2020. De wettelijke verhoging over de vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren zal worden toegewezen voor het maximum van 50%. [gedaagde] heeft sinds 1 april 2021 het bedrag aan vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren zonder enige grond onbetaald gelaten. Zij kon immers de studiekosten en het eigen risico van de leaseauto hier niet mee verrekenen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de wettelijke verhoging over de vakantiebijslag en openstaande vakantie uren te matigen.
4.11.
Wat betreft de wettelijke verhoging over de bonus over het jaar 2020 overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft aangegeven dat de bonus op 16 juni 2021 is vastgesteld door de accountant, gelijktijdig met het vaststellen van de jaarrekening. De bonus is vervolgens met het loon van juli 2021 door [gedaagde] betaald aan haar werknemers. De bonus over 2020 is dus pas opeisbaar geworden omstreeks de datum dat de dagvaarding is uitgebracht en tussen partijen al een geschil was gerezen. Gezien deze omstandigheid ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging over de bonus van 2020 te matigen tot nihil.
4.12.
De kantonrechter zal gezien het bovenstaande een bedrag van € 2.100,04 bruto aan wettelijke verhoging toewijzen, namelijk 50% van het bedrag van € 4.200,07 bruto aan vakantietoeslag en openstaande vakantie uren.
Wettelijke rente
4.13.
De arbeidsovereenkomst is op 31 maart 2021 geëindigd en de vakantietoeslag en de openstaande vakantie uren hadden op grond van artikel 7:623 BW op 1 april 2021 betaald moeten zijn. Omdat [gedaagde] dit niet heeft gedaan, is zij op 1 april 2021 in verzuim geraakt. Daarom is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente over het bedrag van € 4.200,07 zal vanaf 1 april 2021 worden toegewezen. Over het bedrag van € 1.278,00 aan bonus over 2020 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de dagvaarding. Zoals in overweging 4.11 ook al is overwogen, is de bonus namelijk omstreeks het uitbrengen van de dagvaarding pas opeisbaar geworden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 725,62.
4.15.
[eiser] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 1.248,21
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.17.
De nakosten en de wettelijke rente hierover zullen worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 5.478,07 bruto minus € 74,00 netto, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.200,07 vanaf 1 april 2021 tot de dag van betaling en de wettelijke rente over € 1.278,00 vanaf de vijftiende dag na de datum van de dagvaarding tot de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.100,04 bruto aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 725,62 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.248,21, waarin begrepen € 622,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van betaling,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.

Voetnoten

1.HR 5 juni 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5616 (
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5249.
3.HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8791.