ECLI:NL:RBMNE:2022:1768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/3591
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot handhaving tegen Stichting Femmes For Freedom en burgemeester Utrecht inzake openbare orde en vrouwenrechten

In deze zaak heeft de Stichting Femmes For Freedom (FFF) de burgemeester van de gemeente Utrecht verzocht om handhavend op te treden tegen de Stichting alFitrah en haar imam, met als doel de sluiting van de moskee en het opleggen van een gebiedsverbod aan de imam. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was bij het verzoek om de moskee te sluiten, omdat de huurovereenkomst voor de moskee was beëindigd. De burgemeester kan alleen handhavend optreden op basis van de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet als de openbare orde in geding is, wat in dit geval niet aan de orde was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk voor zover het gericht was op de sluiting van de moskee en het opleggen van een gebiedsverbod aan de imam. Het beroep was ongegrond voor de overige handhavingsverzoeken, zoals het beëindigen van de activiteiten van de Stichting en het uit de lucht halen van de website. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om handhavend op te treden in deze situatie, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3591

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

Stichting Femmes For Freedom (FFF), te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: R. Sipman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten niet handhavend op te treden tegen de Stichting [stichting] (de Stichting).
Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 via een beeldverbinding. Namens eiseres is [A] verschenen en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de rechtbank de Stichting en [C] , imam en voorzitter van de Stichting, aanmerkt als derde belanghebbenden bij het door eiseres ingediende beroep. Zij zijn bij brief van 3 december 2021 verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief aan te geven of zij als partij willen deelnemen aan deze beroepsprocedure. De Stichting en [C] hebben beiden niet gereageerd op deze vraag van de rechtbank, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij niet wensen deel te nemen aan deze beroepsprocedure.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft nu partijen, desgevraagd, niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht om op een (nadere) zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Het handhavingsverzoek
1. Op 12 mei 2020 heeft eiseres een verzoek tot handhaving ingediend. Daarbij heeft eiseres verzocht om handhavend op te treden tegen de Stichting [stichting] , statutair gezeteld aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Aan dit handhavingsverzoek heeft eiseres ten grondslag gelegd dat door de activiteiten van de Stichting de openbare orde wordt verstoord. Ook heeft eiseres gesteld dat er mogelijk strafbare feiten worden gepleegd door de Stichting. Daarnaast is eiseres van mening dat de activiteiten van de Stichting en de verspreiding van het gedachtegoed van de Stichting inbreuk maken op de rechten van vrouwen en meisjes in Utrecht die in de artikelen 3, 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn gewaarborgd. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de verplichting van de overheid om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te voorkomen en bestrijden op grond van het Verdrag van Istanbul.
2. Eiseres heeft primair verzocht om de moskee [naam] , welke moskee onderdeel uitmaakt vat de Stichting, te sluiten op grond van de bevoegdheden die voortvloeien uit artikel 2.46, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010 (APV) in samenhang met de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet. Daarbij heeft eiseres specifiek gewezen op de lichte bevelsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en verzocht om de noodzakelijk te achten bevelen te nemen om de activiteiten van de Stichting te beëindigen. Daarnaast heeft eiseres verweerder verzocht om aan de voorzitter van de Stichting, de heer [C] , een gebiedsverbod op te leggen op grond van artikel 172a van de Gemeentewet. Dit gebiedsverbod zou volgens eiseres idealiter zien op het gebied rond de [adres] .
3. Ook heeft eiseres verweerder in overweging gegeven om de website van de moskee of de aanmeldingswebsite van de door de Stichting georganiseerde zomerschool stil te leggen of anderszins onbereikbaar te maken.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangehaalde bevoegdheden om handhavend op te treden alleen kunnen worden ingezet in het belang van de openbare orde en veiligheid. Deze bevelsbevoegdheden kunnen alleen in uitzonderlijke gevallen worden aangewend. Het is aan de burgemeester om deze bevoegdheden in te zetten indien een voldoende en acute verstoring van de openbare orde dit noodzakelijk maakt. Bij de afweging die verweerder moet maken om deze bevoegdheden in te zetten, mag verweerder geen andere omstandigheden en belangen betrekken. Verweerder is gehouden om alleen de belangen die voldoende samenhangen met de openbare orde en veiligheid bij de afweging te betrekken. Dit vloeit voort uit het specialiteitsbeginsel. Verweerder komt tot de conclusie dat niet kan worden gesproken van een verstoring van de openbare orde, zoals bedoeld in de Gemeentewet. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om handhavend op te treden op grond van zijn openbare orde bevoegdheden. Dit betekent dat verweerder ook geen aanleiding ziet om een gebiedsverbod op te leggen aan de heer [C] , voorzitter van de Stichting en imam in de moskee, of om de website van (de zomerschool van) de Stichting uit de lucht te halen of onbereikbaar te maken. Verweerder komt niet toe aan de bespreking hiervan. Ten overvloede overweegt verweerder dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet geen grondslag kan bieden om een gebedshuis te sluiten.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit - kort gezegd - aangevoerd dat de reikwijdte van het openbare orde begrip breder is dan verweerder stelt. De lichte bevelsbevoegdheid kan volgens eiseres worden ingezet om grondwettelijke beschermde rechten te beperken. Aanleiding voor het handhavingsverzoek was het gedachtegoed dat de Stichting verspreidt dat geweld en onderdrukking richting vrouwen en ongelovigen aanmoedigt. Concreet gaat het hier over lesmateriaal dat de Stichting gebruikt dan wel heeft gebruikt voor onderwijzing over de islam en waarin vrouwenbesnijdenis wordt gestimuleerd.
Over het procesbelang
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het beroep. Het pand aan de [adres] , waar de Stichting statutair is gevestigd en waar ook de betreffende moskee en school gevestigd zijn, wordt door de Stichting gehuurd van de eigenaar. Uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2021, in het kort geding tussen de eigenaar en de Stichting, blijkt dat de Stichting dit pand per 1 oktober 2021 moet ontruimen en ontruimd moet houden en opleveren aan de eigenaar. [1] Dit vonnis was bij voorraad uitvoerbaar. Omdat de gevraagde sluiting en het gevraagde gebiedsverbod direct met dit pand samenhangen en de Stichting door dit vonnis per 1 oktober 2021 niet meer gerechtigd is tot dit pand, heeft eiseres meer procesbelang meer.
Sluiting moskee en gebiedsverbod
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het door haar ingestelde beroep voor zover zij heeft verzocht om sluiting van de moskee en het opleggen van een gebiedsverbod rond de [adres] te [vestigingsplaats] aan de voorzitter van de Stichting en imam van de moskee [stichting] , de heer [C] . Uit het vonnis en wat op zitting met partijen is besproken, is gebleken dat er na een eenmalige dienst op 25 oktober 2021 geen activiteiten meer zijn waargenomen in de moskee en dat op sociale media geen nieuwe diensten zijn aangekondigd. Dat de Stichting (tijdelijk) geen huisvesting heeft en mogelijk opnieuw een pand zal huren of kopen in [plaats] , laat onverlet dat er ten aanzien van deze twee verzoeken geen procesbelang meer is. De gevraagde sluiting en het gevraagde gebiedsverbod hangen immers direct met dit pand samen. Dat betekent dat het doel dat eiseres voor ogen staat niet meer met deze beroepszaak kan worden bereikt en voor haar geen feitelijke betekenis meer heeft. Het beroep van eiseres is in zoverre niet-ontvankelijk.
8. Gelet op het voorgaande behoeft de beroepsgrond over het opleggen van een gebiedsverbod aan de heer [C] op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) geen bespreking.
Beëindigen van de activiteiten van de Stichting en uit de lucht te halen website
9. Ten aanzien van de andere handhavingsverzoeken van eiseres, te weten het uit lucht halen van de website en het beëindigen van de activiteiten van de Stichting, overweegt de rechtbank als volgt.
10. De artikelen 172, waaronder ook het derde lid van artikel 172, en 174 van de Gemeentewet hebben betrekking op de handhaving van de openbare orde en veiligheid en het toezicht op voor publiek toegankelijke plaatsen. Volgens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 172 van de Gemeentewet bestaat de handhaving van de openbare orde door de burgemeester uit het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde. Met het begrip “openbare orde” wordt in het kader van deze bevoegdheden van de burgemeester gedoeld op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse. Bij het handhaven van de openbare orde op grond van deze artikelen gaat het dan ook om ingrijpen van de burgemeester bij een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de openbare ruimte. Het openbare orde begrip heeft in deze artikelen in dat opzicht een beperkte strekking. Ook de uitvoering van het toezicht op openbare samenkomsten als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, moet plaatsvinden binnen de marges van dit beperkte “openbare orde”-begrip. [2]
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat de activiteiten van de stichting noch haar website in verband kunnen worden gebracht met het beperkte openbare orde begrip van de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat het openbare orde begrip van de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet ruimer kan en moet worden uitgelegd omdat de Stichting met haar activiteiten en website handelt in strijd met verschillende verdragen. Dit standpunt kan, ook al zou het juist zijn, niet leiden tot het ruimer uitleggen van het openbare orde begrip. Als het standpunt van eiseres juist is over betekenis van de inhoud en strekking van de verdragen ten aanzien van de Stichting, dan vloeit daaruit immers niet voort dat verweerder zijn bevoegdheid op grond van de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet ruimer kan toepassen dan door de wetgever is bedoeld.
13. Eiseres betoogt in haar beroepschrift dat verweerder de website van de Stichting op grond van de Twbmt uit de lucht moet (laten) halen of de bevoegde minister moet verzoeken gebruik te maken van zijn bevoegdheden op grond van die wet. Die beroepsgrond treft om meerdere redenen geen doel. De Twbmt voorziet in de mogelijkheid een maatregel op te leggen om de vrijheid van beweging van personen te beperken, maar niet in een bevoegdheid om een website uit de lucht te halen. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld of onderbouwd dat het uit de lucht halen van de website noodzakelijk is om de nationale veiligheid te beschermen of dat er enige relatie is met terroristische activiteiten.
Ten slotte
14. De rechtbank leest in de gedingstukken dat zowel eiseres als de burgemeester zich zorgen maken over de activiteiten van de Stichting in het licht van de rechten en vrijheden van vrouwen en meisjes. De burgemeester heeft echter geen bevoegdheden op grond van de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet handhavend op te treden en de activiteiten van de Stichting een halt toe te roepen dan wel de website uit de lucht te halen.
Conclusie
15. De conclusie is dat het beroep voor zover dat ziet op het verzoek van eiseres om de moskee te sluiten en een gebiedsverbod op te leggen aan [C] niet ontvankelijk is.
Het beroep van eiseres voor zover gericht tegen het verzoek om de activiteiten van de Stichting te beëindigen en de website uit de lucht te halen is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek tot het sluiten van de moskee en het opleggen van een gebiedsverbod aan [C] ;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 1985/86, 19403, nr. 3, p. 148-149 en Kamerstukken II 1989/90, 19403, nr. 16, p. 39. Vgl. ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117, 24 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4391 en 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.