ECLI:NL:RBMNE:2022:1766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
21/4959
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuis- en woninginrichtingskosten wegens voorzienbaarheid verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten, welke aanvraag door de gemeente was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de verhuizing niet als onvoorzienbaar werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die zich in 2018 had ingeschreven bij Woningnet, had moeten anticiperen op een mogelijke verhuizing en daarvoor had moeten sparen. De rechtbank stelde vast dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om voor de kosten te reserveren, aangezien hij op het moment van de verhuizing slechts € 300,- had gespaard en bovendien een gift van € 2.000,- had ontvangen van een stichting voor woninginrichting.

De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser met betrekking tot de bijzondere bijstand voor woninginrichting, maar oordeelde dat de eiser niet had onderbouwd dat hij in aanmerking kwam voor deze bijstand op basis van de geldende richtlijnen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag leidde tot onevenredige gevolgen voor hem. De uitspraak werd gedaan door rechter P. Lenstra, in aanwezigheid van griffier L.L. Hol, en werd openbaar uitgesproken op 28 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor vergoeding van verhuiskosten en inrichtingskosten afgewezen.
In het besluit van 2 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
Vaststaande feiten en omstandigheden
2.1
De rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2
Omstreeks 2011 zijn er problemen ontstaan tussen eiser en zijn buren. De verhuurder van de woning van eiser (Mitros) heeft tevergeefs geprobeerd te bemiddelen.
2.3
In 2018 heeft eiser zich ingeschreven als woningzoekende bij Woningnet.
2.4
Eind 2020 is de situatie tussen eiser en zijn buren geëscaleerd. Daarom heeft Mitros in februari 2021 eiser eenmalig een andere woning aangeboden, die eiser heeft geaccepteerd.
2.3
Eiser heeft op 30 april 2021 in totaal € 3.500,- aan bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuis- en inrichtingskosten. Deze aanvraag heeft tot de besluiten geleid die hiervoor onder Procesverloop zijn weergegeven.
2.4
Eiser heeft een financiële gift van € 2.000,- ontvangen van de stichting Stichting Noodhulp Utrecht, voor de kosten van woninginrichting.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de bijzondere bijstand voor de verhuis- en inrichtingskosten niet wordt verleend, omdat de verhuizing voorzienbaar was en eiser er daarom voor had moeten sparen. Over de inrichtingskosten heeft verweerder ook nog overwogen dat eiser niet tot één van de doelgroepen behoort die op grond van haar begunstigend beleid voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Verder heeft verweerder overwogen dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan hij toch de bijzondere bijstand zou moeten verlenen.
Eerste beroepsgrond
4.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat de verhuizing voor eiser voorzienbaar was en dat hij daarvoor kon reserveren. Eiser onderbouwt dat als volgt. Weliswaar heeft eiser zich in 2018 ingeschreven bij Woningnet, maar dat was alleen ‘voor de zekerheid’. Door een regelwijziging telden de jaren dat hij bij Mitros huurde niet meer mee voor de inschrijftermijn. Dat hij zich in 2018 inschreef betekent niet dat hij al in 2021 een verhuizing kon verwachten omdat de wachttijd voor een sociale huurwoning in Utrecht ongeveer twaalf jaar bedraagt. Bovendien heeft Mitros eiser een hoogst ongebruikelijk, eenmalig aanbod gedaan nadat de verhouding met de buurtbewoners in oktober 2020 escaleerde. Verder stelt eiser dat een periode van drie jaar te kort was om voor de kosten van de verhuizing te kunnen sparen. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij op het moment van de verhuizing € 300,- had gespaard.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verhuizing niet onvoorzien was, omdat eiser al geruime tijd op gespannen voet leefde met de buren en zich al in 2018 heeft ingeschreven bij Woningnet.
4.3
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bestaat – kort gezegd – recht op bijzondere bijstand als de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen. Verder heeft verweerder in artikel 15 onder b van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU) bepaald dat de kosten van een noodzakelijke, niet voorziene verhuizing voor bijstandsverlening in aanmerking komen.
4.3
De kosten van verhuizing en woninginrichting zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moet worden voldaan. Voor deze kosten kan alleen bijzondere bijstand worden verleend als zij het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen is relevant voor de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. [1]
Eiser heeft de eerste beroepsgrond onvoldoende onderbouwd
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet. Omdat eiser een aanvraag doet om bijzondere bijstand, moet hij aannemelijk maken dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. [2] De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat (1) de verhuizing onvoorzienbaar was en (2) dat hij daarvoor niet kon reserveren. Op beide punten geeft de rechtbank hierna verder uitleg.
4.5
Vanaf de inschrijving bij Woningnet was het voor eiser voorzienbaar dat hij op enig moment zou gaan verhuizen en mocht van hem verwacht worden dat hij hiervoor zou reserveren. Dat eiser zich alleen voor de zekerheid bij Woningnet inschreef en niet wist dat hij al na drie jaar een woning aangeboden zou krijgen, maakt dat niet anders.
4.6
Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij niet voor de verhuis- en inrichtingskosten heeft kunnen reserveren. Eiser heeft namelijk op de zitting verklaard dat hij op het moment van de verhuizing € 300,- had gespaard en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet méér had kunnen sparen. Eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn inkomsten en uitgaven in de periode sinds zijn inschrijving bij Woningnet. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat eiser een gift van € 2.000,- van de stichting Stichting Noodhulp heeft ontvangen, en ook zelf op de zitting heeft verklaard dat hij nog € 1.500,- nodig heeft om alle kosten te kunnen voldoen. Zonder concrete onderbouwing dat dit anders ligt (die eiser dus niet heeft gegeven) gaat de rechtbank ervan uit dat het voor eiser mogelijk was om dit bedrag in drie jaar te reserveren.
Tweede beroepsgrond
5.1
Eiser voert vervolgens aan dat verweerder hem ten onrechte geen bijzondere bijstand voor woninginrichting heeft verleend.
5.2
Artikel 17 van de RBBU bepaalt – kort gezegd – dat de in dat artikel genoemde categorieën belanghebbenden voor bijstandsverlening voor noodzakelijke kosten van inrichting van een woning in aanmerking komen. Artikel 17, eerste lid, onder g luidt:
g. overige personen die op grond van individuele omstandigheden aan een in a t/m f genoemde persoon kunnen worden gelijkgesteld.
5.3
Zoals in punt 4.4 benoemd is het aan eiser om te onderbouwen dat hij voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd dat hij op grond van artikel 17, eerste lid, onder g daarvoor in aanmerking komt, maar deze stelling heeft hij niet onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen om uit te leggen op basis van welke feiten en omstandigheden zijn situatie gelijkgesteld moet worden aan één van de in artikel 17 RBBU genoemde categorieën. Omdat hij dat niet heeft gedaan, slaagt de beroepsgrond niet.
Derde beroepsgrond
6.1
Eiser voert vervolgens aan dat de weigering van de bijzondere bijstand in eisers situatie leidt tot voor hem onevenredige gevolgen.
6.2
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft onderbouwd welke (onevenredige) gevolgen het bestreden besluit heeft. Eiser stelt dat hij schulden moest aangaan vanwege de verhuizing en dat hij vreest (daardoor) in de schuldhulpverlening terecht te komen, maar heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt met stukken. Dat had hij, gelet op het feit dat de verhuis- en inrichtingskosten inmiddels al een tijd geleden zijn gemaakt, kunnen en moeten doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB), 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:519
2.Centrale Raad van Beroep (CRvB), 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:519