Overwegingen
1. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de door hem aangedragen zorgverleners als niet-professionals aanmerkt. De zorgverleners van eiser voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het ZZP-tarief. Ze beschikken over een AGB-code en staan ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK). Verder hebben zij ook ervaring als zorgverlener en werken zij niet alleen voor eiser. Eiser voert verder aan dat verweerder de hoogte van het pgb-tarief ten onrechte in het Financieel Besluit heeft vastgesteld. De hoogte van het pgb-tarief behoort immers tot de essentialia van het voorzieningenpakket van de Jeugdwet (Jw). Om die reden had verweerder dit in een verordening moeten regelen, aldus eiser.
2. De rechtbank oordeelt onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 15 maart 2022dat artikel 2, tweede lid, van het Financieel Besluit geen grondslag biedt om aan een zzp-er het diplomavereiste te stellen. De beroepsgrond van eiser slaagt.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat de rechtbank beoordeelt of het zinvol is dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiser. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Dit betekent dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit gebrek inmiddels heef hersteld met de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022 en dat deze verordening voldoende grondslag biedt om aan een zzp-er het diplomavereiste te stellen.De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de zorgverleners van eiser beschikken over een diploma van een erkende Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs of een diplomawaardering van het NUFFIC. Omdat de zorgverleners niet hebben aangetoond dat zij beschikken over een relevant diploma van een erkende Nederlandse instelling dan wel een diplomawaardering van het NUFFIC, oordeelt de rechtbank dat verweerder bij toekenning van het pgb terecht het informele tarief heeft gehanteerd.
5. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte de proceskosten in bezwaar niet wil vergoeden. Er is namelijk wel sprake van een herroeping van het primaire besluit wegens een onrechtmatigheid die aan verweerder is toe te rekenen. Eiser heeft niet bij Oreon ondubbelzinnig verklaard dat hij zich kan vinden in het gehele advies van 17 november 2020. Ook lag het niet in de rede dat eiser al voor de afwijzing van zijn aanvraag zelf medisch advies zou inwinnen. Eiser ging er immers vanuit dat de door hem aangedragen zorgverleners in staat zijn om de benodigde ondersteuning te bieden.
6. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke omstandigheid geen sprake is. De vergoedingsplicht van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is namelijk beperkt tot gevallen waarin het bestuursorgaan in he primaire besluit verwijtbaar inhoudelijke fouten heeft gemaakt.Daar is in dit geval geen sprake van. Verweerder heeft het primaire besluit genomen op basis van de informatie die op dat moment bekend was, zoals het rapport van Oreon. Dat eiser in bezwaar met een tegenadvies is gekomen van JPH Consult en verweerder vervolgens bij het bestreden besluit heeft besloten om aan eiser alsnog een pgb toe te kennen maakt niet dat het primaire besluit inhoudelijk fout was. Het primaire besluit is dus ook niet herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, maar op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat er daarom geen reden bestaat voor de door eiser verzochte proceskostenvergoeding in bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Vergoeding advies JPH Consult
8. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de kosten van het door eiser gevraagde advies bij JPH Consult. Deze kosten bedragen € 675,-.
9. Verweerder heeft zich hiertegen verzet en zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de kosten van de deskundige te betalen, nu er geen sprake is van een onrechtmatig primair besluit.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald dat de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben op een aldaar genoemde limitatieve opsomming van kosten. Onder b staan de kosten voor een deskundige genoemd.
12. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste rechter in dit soort zaken komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.Voor het toekennen van een vergoeding voor het inroepen van bijstand door een niet-juridische deskundige geldt als maatstaf of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige uitkomst van de procedure. Niet in geschil is dat het door eiser ingeschakelde JPH Consult als deskundige moet worden aangemerkt.
13. De rechtbank oordeelt dat de inschakeling van JPH Consult in dit geval redelijk was. Het rapport van JPH Consult heeft er mede zorg voor gedragen dat het primaire besluit is herroepen. Anders dan verweerder meent is – zoals ook weergegeven onder 11 – voor de vraag of de inschakeling redelijk was niet relevant of het primaire besluit onrechtmatig was.
14. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de kosten van JPH Consult redelijk zijn.
15. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in verbinding met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Krachtens artikel 3, eerste lid, van laatstgenoemde wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit tarieven strafzaken) een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur vastgesteld. In artikel 15 van het Besluit tarieven strafzaken is bepaald dat de bedragen, genoemd in het Besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
16. Uit de nota van 1 juni 2021 blijkt dat de JPH Consult voor het advies een bedrag van € 557,85,- (exclusief btw) in rekening heeft gebracht. Dat bedrag staat gelijk aan iets meer dan 4 uur werk indien men uitgaat van een tarief van € 134,04 per uur. Het aantal uren vindt de rechtbank niet onredelijk. Verweerder moet aan eiser een bedrag vergoeden van € 675,- inclusief btw.
17. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 759,-). De rechtbank veroordeelt verweerder verder tot betaling van het deskundigenverslag van JPH Consult tot een bedrag van € 675,- inclusief btw. In totaal veroordeelt de rechtbank verweerder dus tot betaling van een bedrag van € 2.193,- aan proceskosten.
19. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald vergoeden.