ECLI:NL:RBMNE:2022:1677
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 229.000,- voor het belastingjaar 2021, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de heffingsambtenaar de waarde in het economisch verkeer had bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen. Eiser had tijdens de zitting aangevoerd dat hij de totstandkoming van de indexeringspercentages niet kon controleren, maar de rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde, aangezien deze beroepsgrond pas op de zitting was ingebracht.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om bepaalde gegevens ter inzage te leggen, omdat deze geen op de zaak betrekking hebbende stukken waren. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de onderhoudstoestand van de woning en de toegepaste KOUDVL-factoren verworpen, en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste wijze had vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.