ECLI:NL:RBMNE:2022:1677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
22/7
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 229.000,- voor het belastingjaar 2021, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de heffingsambtenaar de waarde in het economisch verkeer had bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen. Eiser had tijdens de zitting aangevoerd dat hij de totstandkoming van de indexeringspercentages niet kon controleren, maar de rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde, aangezien deze beroepsgrond pas op de zitting was ingebracht.

Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om bepaalde gegevens ter inzage te leggen, omdat deze geen op de zaak betrekking hebbende stukken waren. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de onderhoudstoestand van de woning en de toegepaste KOUDVL-factoren verworpen, en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste wijze had vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/7
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: C. Bakker).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op
€ 229.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 23 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op een online zitting behandeld. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door C. van Abbe, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De woning is een in 1990 gebouwde hoekwoning met een berging van 6 m². De woning heeft een woonoppervlak van 78 m² en ligt op een kavel van 146 m².
2, In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Eiser bepleit een waarde van € 180.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 229.000,-.
3. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning niet hoger dan de waarde in het economisch verkeer heeft vastgesteld. De waarde in het economisch verkeer wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
4. De rechtbank vindt dat verweerder met het verweerschrift, de overgelegde taxatiematrix en de toelichting op zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
5. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Grondstaffel
6. Eiser heeft, na de toelichting van verweerder in het verweerschrift en op de zitting, de beroepsgrond over het verstrekken van de grondstaffel ingetrokken.
Indexering
8. Eiser voert aan dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers is toegepast.
9. De rechtbank is het hier niet mee eens. Verweerder is in de uitspraak op bezwaar inderdaad niet ingegaan op de indexeringspercentages, maar eiser heeft dat ook niet aangevoerd in bezwaar. Dit leidt dus niet tot een motiveringsgebrek. Verweerder was verder niet verplicht om deze informatie op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage te leggen en/of op grond van artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ aan eiser te verstrekken, omdat de gegevens die ten grondslag liggen aan de indexatie in dit geval geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk toegelicht dat voor het gehanteerde indexeringspercentage is aangesloten bij de gemiddelde waardestijging in [plaats] . Die gegevens worden gepubliceerd op de website van de Waarderingskamer. Daarmee zijn de indexeringspercentages openbaar en dus voldoende inzichtelijk. Eiser heeft er op de zitting op gewezen dat verweerder in het verweerschrift heeft opgeschreven dat hij de cijfers aanlevert aan de gemeente [gemeente] en niet dat de indexeringscijfers op de website van de Waarderingskamer zijn te vinden. Dat maakt het voorgaande niet anders. Eiser had, gelet op de uitspraken die verweerder in het verweerschrift heeft genoemd, kunnen begrijpen dat de indexeringspercentages op de website van de Waarderingskamer te vinden zijn.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij de totstandkoming van deze percentages niet kan controleren en dat het ‘blackboxarrest’ [1] daarom ook voor deze gegevens geldt. De rechtbank constateert dat eiser dit standpunt pas op de zitting heeft ingenomen. Zij vindt dat het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. Van een belanghebbende mag worden verwacht dat hij beroepsgronden tijdig aanvoert. Niet valt in te zien waarom eiser dit standpunt niet al eerder, binnen de 10-dagen termijn [2] , op papier had kunnen zetten en aan de rechtbank had kunnen sturen. De rechtbank heeft het verweerschrift namelijk al op 29 maart 2022 aan (de gemachtigde van) eiser gestuurd. Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij binnen de nog resterende termijn een schriftelijke reactie had gestuurd. De rechtbank laat deze beroepsgrond dus buiten beschouwing.
11. Dat geldt ook voor de beroepsgrond dat de woning van eiser geen hoekwoning maar een eindwoning is en voor de grond over de referentiewoning aan de [adres 2] . Eiser heeft op de zitting pas aangevoerd dat hij deze referentiewoning niet kan vinden in openbare informatie of in andere bestanden. De rechtbank laat deze beroepsgronden ook buiten beschouwing.
12. Eiser voert verder aan dat verweerder KOUDVL-factoren heeft vermeld, maar niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen zijn gecorrigeerd.
13. Deze beroepsgrond niet. Verweerder heeft vier waardebepalende factoren vermeld op de taxatiematrix: kwaliteit, onderhoud, voorzieningen en ligging en heeft hier steeds een cijfer aan toegekend. Verweerder is niet gehouden om correctiepercentages te hanteren of een doorrekening te maken van KOUDVL-factoren.
14. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de matige onderhoudstand, de matige isolatie, de gedateerde voorzieningen van de woning en de overlast die wordt ervaren door rondslingerend vuil van de buren.
15. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het onderhoud en de voorzieningen van de woning een ‘2’ (beneden gemiddeld) heeft toegekend, net als bij de referentiewoningen [adres 3] en [adres 4] . De referentiewoning [adres 2] heeft een 3 voor voorzieningen (gemiddeld) en een 2 voor onderhoud. Volgens eiser is dit niet juist, omdat de referentiewoningen in betere staat zijn dan de woning. Als daar rekening mee wordt gehouden onderbouwen de referentiewoningen juist een lagere waarde dan de WOZ-waarde die verweerder heeft vastgesteld. De rechtbank is het op dit punt niet met eiser eens. De foto’s in het dossier van de referentiewoningen [adres 3] en [adres 4] laten eenvoudige voorzieningen zien. De rechtbank kan verweerder volgen in de cijfers die hij heeft toegekend aan de voorzieningen en het onderhoud van de referentiewoningen. Eiser heeft niet aan de hand van foto’s aannemelijk gemaakt dat de woning in een slechtere staat is dan deze referentiewoningen, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. De woningwaarde van eiser (€ 2310,- per m²) is bovendien lager dan de gemiddelde waarde van de referentiewoningen. Daarmee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning, ondanks de gedateerde voorzieningen en het beneden gemiddelde onderhoud, niet te hoog is vastgesteld.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
De rechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
2.Deze termijn volgt uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.