ECLI:NL:RBMNE:2022:1675
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; beoordeling van de waarde en procesorde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betwistte de waarde van € 239.000,- die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld voor het belastingjaar 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2020 was en dat de woning, een hoekwoning uit 1983, een woonoppervlak van 105 m² heeft.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en toelichting op de zitting voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiseres en de referentiewoningen. Eiseres voerde aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was en dat de indexeringspercentages niet inzichtelijk waren gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen.
De rechtbank wees erop dat eiseres haar beroepsgronden tijdig had moeten aanvoeren en dat de argumenten die zij op de zitting naar voren bracht, in strijd waren met de goede procesorde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om alle details van de waardering openbaar te maken en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.