ECLI:NL:RBMNE:2022:1648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2537
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die zijn auto op 4 januari 2021 om 10:05 uur had geparkeerd op een parkeerplaats in Utrecht, ontving een naheffingsaanslag van € 69,69. Deze aanslag werd opgelegd omdat de verschuldigde parkeerbelasting op dat moment niet was voldaan. Eiser stelde dat hij om 10:30 uur had betaald en dat hij de parkeerkaart bij zijn dochter moest ophalen, wat leidde tot vertraging. Hij voegde een betaalbewijs toe ter onderbouwing van zijn standpunt.

De rechtbank overwoog dat volgens de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Utrecht de parkeerbelasting verschuldigd is bij de aanvang van het parkeren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet onverwijld uitvoeringshandelingen had verricht om de parkeerbelasting te voldoen, aangezien er een tijdsverloop van 25 minuten was tussen het parkeren en de betaling. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: D.T. de Winter).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 januari 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 69,69 (naheffingsaanslag: € 4,39 en kosten: € 65,30).
Bij uitspraak op bezwaar van 25 mei 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 22 april 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 4 januari 2021 om 10:05 uur een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) heeft geparkeerd op een parkeerplaats aan de [locatie] in Utrecht waar betaald parkeren van toepassing is, zonder dat op dat tijdstip de verschuldigde belasting was voldaan.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Om 10:05 uur heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd. Eiser stelt dat dit onterecht is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een kopie van het betaalbewijs van zijn betaalrekening bijgevoegd. Hieruit blijkt dat eiser om 10:30 uur betaald heeft. Eiser licht toe dat hij de ‘parkeerkaart’ bij zijn dochter, bij wie hij op bezoek ging, moest ophalen. Daarnaast heeft eiser toegelicht dat hij enkele keren fouten heeft gemaakt bij het invoeren om te betalen.
3. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
4. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Utrecht (de verordening) is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren van een voertuig. Volgens vaste rechtspraak moet een parkeerder, afhankelijk van de omstandigheden, een redelijke tijd worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te betalen. [1] Die uitvoeringshandelingen moeten wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd, worden gestart en voortgezet. Tot de uitvoeringshandelingen behoren onder meer het overbruggen van de afstand tussen de parkeerplaats en de dichtstbijzijnde functionerende parkeerautomaat en het in werking stellen van de parkeerautomaat.
5. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken dat sprake was van het onverwijld verrichten van uitvoeringshandelingen. Verweerder heeft immers vastgesteld dat de parkeerbelasting om 10:05 uur niet was voldaan. Gelet op de door eiser overgelegde betaalbewijs, is de rechtbank van oordeel dat eiser, gezien het tijdverloop van 25 minuten, niet onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht om parkeerbelasting te voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, te raadplegen via rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.