ECLI:NL:RBMNE:2022:1583

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
16/292093-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van dood door schuld en nalaten van hulpverlening

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2022, stond de verdachte terecht voor de dood van haar neefje, [slachtoffer], die op 28 april 2021 in Amersfoort door een schotwond is overleden. De verdachte werd verweten dat zij het slachtoffer in een hulpeloze toestand had gelaten en niet had gemeld dat hij was beschoten, waardoor de hulpdiensten niet adequaat konden ingrijpen. De rechtbank onderzocht of de verdachte het schot had gehoord en of zij zich bewust was van de noodzaak om deze informatie door te geven aan de hulpdiensten. Ondanks de getuigenverklaringen van anderen die het schot wel hadden gehoord, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte het schot daadwerkelijk had gehoord of als zodanig had geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had nagelaten om de hulpdiensten te informeren over de schotwond, en sprak haar vrij van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen, waaronder de ouders van het slachtoffer, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/292093-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. E. van de Pol, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 28 april 2021 te Amersfoort, samen met anderen, [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, welk feit de dood van die [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad;
Feit 2
op 28 april 2021 te Amersfoort, samen met anderen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onnadenkend, nadat zij een schot had gehoord en/of haar duidelijk was geworden dat [slachtoffer] was beschoten, deze informatie niet aan de hulpdiensten heeft meegedeeld, waardoor geen passende hulp kon worden verleend en het aan verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Hoewel er sprake was van één wilsbesluit en van dezelfde handelingen, heeft dit naar het oordeel van het Openbaar Ministerie geleid tot twee strafbare feiten, waarmee in dit geval sprake is van eendaadse samenloop. De officier van justitie brengt ter onderbouwing het volgende naar voren.
[medeverdachte 1] heeft een kogel afgevuurd op zijn neefje [slachtoffer] . De kogel is via de achterzijde van het bovenbeen van [slachtoffer] in zijn buik terecht gekomen. [slachtoffer] had op dat moment acuut gerichte medische hulp nodig en verdachte was op dat moment met haar zoon en echtgenoot aanwezig. Verdachte heeft verzuimd de hulpdiensten adequaat en volledig te informeren, terwijl zij wel over cruciale informatie beschikte.
Verdachte beschikte over cruciale informatie omdat het niet anders kan dan dat zij het pistoolschot heeft gehoord. Verdachte bevond zich namelijk in haar slaapkamer, op enkele meters vanaf de kamer van haar zoon waar het pistool is afgevuurd. Daar komt bij dat andere personen in de omgeving het pistoolschot ook hebben gehoord. Het gaat dan onder meer om de echtgenoot van verdachte die beneden in de woonkamer was en om verschillende buren, die verklaard hebben een knal te hebben gehoord die zij als schot hebben geduid. Gelet hierop kan het naar het oordeel van de officier van justitie niet anders dan dat verdachte het schot ook heeft gehoord. Verdachte had de situatie daarmee als ernstig en de informatie hierover als belangrijk voor de hulpdiensten moeten kwalificeren. Dat verdachte dit ook wist, blijkt volgens de officier van justitie onder meer uit het feit dat verdachte bij binnenkomst in de kamer van [medeverdachte 1] zei: “Deze spelletjes houd ik niet van.” Daarnaast heeft verdachte haar zoon meteen 112 laten bellen, wat opmerkelijk is als verdachte geen weet had van een schotverwoning. Als [slachtoffer] alleen buikpijn had, is het namelijk niet nodig om direct 112 te bellen. Verder heeft verdachte korte tijd later tegen de familie van [slachtoffer] gezegd dat zij de reden is dat [slachtoffer] is gestorven.
Met haar handelen en nalaten heeft verdachte haar neefje [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand gelaten. De hulpdiensten tastten tijdens de behandeling in het duister over wat er was gebeurd en wat er met [slachtoffer] aan de hand was. In het uur dat zij met [slachtoffer] bezig waren, verslechterde zijn toestand. Verdachte heeft niet verteld dat [slachtoffer] was beschoten en hiermee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de hulpeloze toestand van [slachtoffer] zou voortduren. Verdachte was zich ook bewust van die aanmerkelijke kans, nu zij de achteruitgang van [slachtoffer] en zijn reanimatie-behoeftige toestand heeft gezien en ieder normaal denkend mens daarbij moet hebben geweten dat [slachtoffer] in levensgevaar was. Het verstrekken van de informatie over het schot was hierbij van cruciaal belang. Blijkens het sectierapport van de patholoog bestaat tussen het nalaten van verdachte en het overlijden van [slachtoffer] een causaal verband, nu bij tijdig en adequaat ingrijpen een gunstige beïnvloeding van de overlevingskansen te verwachten was. Door de hulpdiensten niet te informeren over het pistoolschot is het gevaar dat [slachtoffer] zou komen te overlijden in zodanige mate verhoogd dat het overlijden redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van medeplegen, nu in ieder geval tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De schotverwonding is weliswaar toegebracht door [medeverdachte 1] , maar door de informatie hierover niet aan de hulpdiensten te verstrekken, heeft verdachte er mede voor gezorgd dat de dood van [slachtoffer] niet kon worden voorkomen.
Ten aanzien van feit 2 is door de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de strenge eisen die worden gesteld aan roekeloosheid, dit bestanddeel niet kan worden bewezen en verdachte daarvan dan ook partieel vrijgesproken dient te worden. Wel is sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag van verdachte omdat zij niet alle haar bekende informatie, zoals hiervoor onder feit 1 aangevoerd, heeft medegedeeld. Dit handelen en nalaten is verwijtbaar, nu verdachte het schot moet hebben gehoord. Op basis van dezelfde feiten en omstandigheden zoals ten aanzien van feit 1 aangevoerd, is sprake van medeplegen en een causaal verband tussen het handelen en nalaten van verdachte en de dood van [slachtoffer] . Ten aanzien van het causaal verband wordt door de officier van justitie tevens naar het volgende arrest van de Hoge Raad verwezen: ECLI:NL:HR:2019:339.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van beide feiten is primair aangevoerd dat de kernvraag is of verdachte wist dat [slachtoffer] door een kogel was geraakt. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is, gelet op het volgende. Verdachte heeft herhaaldelijk verklaard dat zij geen schot heeft gehoord en ook uit telefoontaps en OVC-gesprekken blijkt dat zij meerdere keren heeft gezegd geen knal gehoord te hebben. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte zich bewust was van het feit dat zij in haar woning werd afgeluisterd, en dat zij om die reden bepaalde uitspraken wel of niet zou hebben gedaan.
Hoewel anderen de knal wel hebben gehoord, is het blijkens meerdere (rechts)psychologische onderzoeken mogelijk dat je, ondanks dat je je op korte afstand bevindt, iets auditief niet waarneemt. En dat anderen de knal of het schot wel hebben gehoord, doet niets af aan het gegeven dat verdachte dit niet heeft gehoord. Ook is aangevoerd dat het onjuist is dat de zus van verdachte de knal wel heeft gehoord, nu zij hierover in eerste instantie niet heeft verklaard. Subsidiair is aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de knal moet hebben gehoord, dit nog niet maakt dat zij dit als pistoolschot moet hebben geregistreerd, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Verder is ook niet uit objectieve bewijsmiddelen gebleken dat [slachtoffer] was beschoten. Zo was er geen wapen of schotletsel te zien. Tot slot is aangevoerd dat verdachte juist wel aan mevrouw [A] , lid van het reanimatieteam, de bloedvlek op de slaapbank zou hebben laten zien, waardoor het niet meedelen van informatie niet bewezen kan worden verklaard. Gelet op het voorgaande is van voorwaardelijk opzet, roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig nalaten geen sprake en dient vrijspraak te volgen voor beide feiten. Ook is geen sprake van medeplegen, nu hiervoor eveneens wetenschap van hetgeen [slachtoffer] is overkomen, vereist is en van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] niet gebleken is. Ten aanzien van feit 1 is verder nog aangevoerd dat er geen wettelijke zorgplicht bestond voor verdachte jegens [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 28 april 2021 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een schotwond heeft opgelopen, aan de gevolgen waarvan hij is overleden. Deze schotwond is ontstaan in de kamer van [medeverdachte 1] , de zoon van verdachte, toen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] met een revolver speelden en [medeverdachte 1] de revolver tegen het lichaam van [slachtoffer] zette, waarna deze afging.
De kamer van [medeverdachte 1] is gelegen naast de kamer van verdachte, waar zij op het moment van het schot met haar zus, de moeder van [slachtoffer] , aan het bellen was. De vraag of tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring kan worden gekomen, begint naar het oordeel van de rechtbank zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 met de vraag of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte het schot heeft gehoord en als zodanig heeft geregistreerd.
Hoewel het moeilijk voorstelbaar lijkt dat verdachte het schot niet heeft gehoord, terwijl zij zich in de kamer naast die van [medeverdachte 1] bevond en meerdere getuigen de knal wel hebben gehoord, terwijl zij zich op grotere afstand dan verdachte bevonden, heeft de rechtbank op basis van het dossier niet de overtuiging bekomen dat verdachte het schot daadwerkelijk heeft gehoord en als zodanig heeft geregistreerd. De rechtbank baseert zich hierbij op de volgende omstandigheden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte altijd heeft ontkend dat zij een schot of een knal heeft gehoord. De rechtbank heeft daarom onderzocht of, zoals de officier van justitie heeft betoogd, het niet anders kan dan dat verdachte het pistoolschot wel moet hebben gehoord. De rechtbank heeft daarbij de volgende omstandigheden in het oordeel betrokken.
Verdachte was op het moment van het pistoolschot aan het beeldbellen met haar zus [benadeelde 2] , de moeder van [slachtoffer] . Verdachte bevond zich op dat moment in haar eigen slaapkamer. Die slaapkamer grenst aan de slaapkamer van haar zoon [medeverdachte 1] , waar het wapen is afgevuurd. Het dossier bevat geen (onderzoeks)informatie over het geluid dat in de slaapkamer van verdachte te horen moet zijn geweest. Wel bevat het dossier verklaringen van de echtgenoot van verdachte en een buurvrouw, die een knal of schot hebben gehoord. Daarmee staat echter niet vast dat ook verdachte het schot heeft gehoord. Weliswaar is het aannemelijk dat het schot een hard geluid moet hebben veroorzaakt dat in naastgelegen ruimtes hoorbaar was, maar de rechtbank kan niet uitsluiten dat verdachte zodanig visueel en auditief gefocust was op het gesprek met haar zus, en dat zij om die reden het schot niet heeft gehoord of niet als zodanig heeft geregistreerd, te meer nu direct op dit schot een harde schreeuw van [slachtoffer] volgde die de aandacht van verdachte van de knal kan hebben afgeleid.
Ten tweede is van belang dat [benadeelde 2] , met wie verdachte aan het beeldbellen was, in haar eerste verhoor op 12 mei 2021 verklaart dat zij via het beeldbellen geschreeuw heeft gehoord (net als verdachte), maar op dat moment verklaart zij niets over een knal of een schot. Ook uit latere (afgeluisterde) verklaringen van haarzelf volgt niet dat zij (uit eigen waarneming) een knal of schot zou hebben gehoord. De rechtbank vindt dan ook, anders dan de officier van justitie, dat niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde 2] het pistoolschot - via het beeldbellen - zelf heeft gehoord. Deze omstandigheid biedt daarom geen steun voor het standpunt dat het niet anders kan dan dat verdachte, al beeldbellend met haar zus, het pistoolschot (ook) moet hebben waargenomen.
Ten derde volgt uit de tap- en OVC-gesprekken niet dat verdachte wetenschap had van het schot. Verdachte en haar gezin zijn vanaf 6 mei 2021 zowel in hun woning als telefonisch afgeluisterd. In de afgeluisterde gesprekken zegt verdachte meermalen dat zij geen knal of schot heeft gehoord. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat verdachte dit in de gesprekken steeds zegt, omdat zij zou hebben geweten dat zij werd afgeluisterd. Hiertoe acht de rechtbank het volgende van belang.
Allereerst valt op dat verdachte in gesprekken met haar echtgenoot over die dag ook ontkent een knal te hebben gehoord als haar echtgenoot zegt deze wel te hebben gehoord.
Daarnaast blijkt uit afgeluisterde gesprekken dat verdachte, nadat door de politie naar buiten is gebracht dat [slachtoffer] een schotverwonding had, aanmoedigt dat haar zoon [medeverdachte 1] de waarheid spreekt over wat er in zijn kamer is gebeurd. Als zij samen met [medeverdachte 1] deze schotwond heeft willen verhullen voor de hulpverlening, ligt het minder voor de hand dat zij haar zoon aanspoort de waarheid te zeggen, terwijl zij haar eigen aandeel onbenoemd laat.
Verder voeren verdachte en haar echtgenoot meerdere gesprekken van zeer persoonlijke aard, waarbij zij zich onder meer in behoorlijk negatieve zin uitlaten over hun oudere zoon [medeverdachte 2] . In afgeluisterde gesprekken vertelt verdachte haar echtgenoot dat het wapen, waarmee is geschoten, van [medeverdachte 2] is, maar dat zij dat tussen hen moeten houden en niet moeten vertellen. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat deze gesprekken zouden zijn gevoerd als verdachte wist dat zij op dat moment werd afgeluisterd. Verdachte zou dan immers juist de informatie die zij kennelijk graag verborgen hield (dat het wapen van [medeverdachte 2] was) aan de politie kenbaar maken.
Al deze omstandigheden geven de rechtbank de overtuiging dat verdachte zich er niet van bewust was dat zij in haar eigen woning werd afgeluisterd.
De officier van justitie heeft nog gewezen op afgeluisterde gesprekken, waaruit zou blijken dat verdachte wel rekening hield met het afluisteren van de woning. De rechtbank deelt deze visie niet. In een gesprek van 10 mei 2021 ( [nummer] ) zegt verdachte dat zij denkt dat ‘ze’ hen afluisteren. Zij zegt daarbij expliciet dat zij bang is voor de telefoons. Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte vreest dat haar telefoon wordt afgeluisterd. Dat zij zich er van bewust is dat haar woning mogelijk ook wordt afgeluisterd, leidt de rechtbank hieruit niet af.
Op 4 juni 2021 is een gesprek afgeluisterd ( [nummer] ) tussen de dochter van verdachte, [B] , en [medeverdachte 1] . [B] zegt in dit gesprek dat het nog steeds mogelijk is dat er telefoons worden afgeluisterd en dat er luisterdingen in de woning zijn en dat [medeverdachte 1] dat tegen (onder meer) verdachte moet zeggen. Nog afgezien van de vraag of dit daadwerkelijk tegen verdachte is gezegd, zijn een heel aantal van de afgeluisterde gesprekken waarin verdachte zegt geen knal te hebben gehoord, gevoerd voordat dit gesprek tussen [B] en [medeverdachte 1] plaatsvond. De rechtbank ziet hierin dan ook geen bevestiging dat verdachte tijdens al deze gesprekken rekening hield met de mogelijkheid dat zij in haar woning werd afgeluisterd.
Daarnaast bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte en haar gezinsleden gesprekken over het schot – die niet afgeluisterd mochten worden – buiten de woning zouden hebben gevoerd.
Ten vierde is van belang dat de rechtbank de uitlatingen van verdachte ten overstaan van de familie van [slachtoffer] – kort na diens dood – niet als een bekentenis beschouwt. Verdachte heeft volgens de vader van [slachtoffer] het volgende tegen hem gezegd: “Ik ben de reden waarom deze persoon stierf”. Deze uitspraak heeft weliswaar betrekking op de dood van [slachtoffer] , maar is onvoldoende concreet om daarop de conclusie te baseren dat verdachte daarmee bekent schuld te hebben aan de dood van [slachtoffer] door te verzwijgen dat hij een schotwond had.
Ten slotte blijkt uit de getuigenverklaring van mevrouw [A] dat verdachte haar als lid van het reanimatieteam gewezen heeft op een mogelijke bloedvlek op de zit-/slaapbank in de kamer van [medeverdachte 1] . Dit is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het scenario waarin verdachte zaken zou hebben verzwegen. Getuige [A] was op dat moment een externe hulpverlener, verdachte kende haar niet. Zou verdachte weet hebben gehad van een bloedende (schot)wond bij [slachtoffer] en dit hebben willen verhullen voor de hulpverleners, dan is het niet aannemelijk dat verdachte getuige [A] zou wijzen op deze mogelijke bloedvlek.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het schot waardoor [slachtoffer] werd getroffen, heeft gehoord en als zodanig heeft geregistreerd. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte onjuiste of ontoereikende informatie aan de hulpdiensten heeft verschaft. Daarmee is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar neefje [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gelaten of dat zij op enige wijze schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken van de aan haar tenlastegelegde feiten.

5.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
[benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 30.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,- immateriële schade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 31.397,50. Dit bedrag bestaat uit € 1.397,50 materiële schade, € 10.000,- immateriële schade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door ouders van [slachtoffer] ( [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ) gevorderde affectieschade toewijsbaar is en dat het bedrag conform de richtlijnen is. Ook de door vader gevorderde materiële kosten acht de officier van justitie toewijsbaar, nu de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Met betrekking tot de door de nabestaanden gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd, maar dat zij zich met betrekking tot de toewijzing refereert aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren en de affectieschade aan de ouders, welke gelet op het Besluit Vergoeding Affectieschade toegewezen kan worden tot € 20.000,-, te matigen nu verdachte de enige kostwinner is en gehele toewijzing zal leiden tot een vordering die zij nooit zal kunnen betalen. Ook is verzocht in geval van (gedeeltelijke) toewijzing het aantal dagen gijzeling bij niet voldoening te bepalen op één dag.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, nu verdachte van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de tenlastegelegde feiten 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] , tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, als tante van die [slachtoffer] bij wie die [slachtoffer] toen
logeerde, krachtens wet en/of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, door
- nadat zij een knal/schot hadden gehoord en/of haar/hen duidelijk was geworden dat die [slachtoffer] was beschoten/geraakt met een vuurwapen en/of iets ernstigs was overkomen, deze informatie niet aan de hulpdiensten mee te delen ten gevolge waarvan de hulpdiensten niet de noodzakelijke en/of passende hulp hebben kunnen verlenen en door hen (onder meer) bloedverdunners zijn toegediend, althans (medische) handelingen zijn verricht die niet of niet in die mate verricht waren als deze informatie wel was meegedeeld, welk feit zwaar lichamelijke letsel, te weten verbloeding en/of (vervolgens) de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 255 Wetboek van Strafrecht, art 257 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 257 lid 2
Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
zij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
en/of onnadenkend
nadat zij een knal/schot hadden gehoord en/of haar/hen duidelijk was geworden
dat [slachtoffer] was beschoten/geraakt met een vuurwapen en/of iets ernstigs
was overkomen, deze informatie niet aan de hulpdiensten heeft meegedeeld
ten gevolge waarvan de hulpdiensten niet de noodzakelijke en/of passende hulp
hebben kunnen verlenen en door hen (onder meer) bloedverdunners zijn
toegediend, althans (medische) handelingen zijn verricht die niet of niet in die mate
verricht waren als deze informatie wel was meegedeeld,
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te
weten verbloeding heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
(art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)