In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 een beschikking gegeven over de vaststelling van het ouderschap van een kind, geboren na de dood van de vader. De moeder, die eerder was getrouwd met de overleden man, heeft op 19 oktober 2021 een verzoekschrift ingediend om het ouderschap van de man over hun tweede dochter, [minderjarige 2 (voornaam)], vast te stellen. De rechtbank benoemde mr. A.C. Otten als bijzondere curator voor het kind, die de belangen van het kind in deze procedure vertegenwoordigde. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2022 waren de moeder, haar advocaat, de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige 2 (voornaam)], ondanks dat hij is overleden. De rechtbank baseert deze vaststelling op artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek, dat het mogelijk maakt om het ouderschap vast te stellen, ook na overlijden van de verwekker. De rechtbank heeft de term 'verwekker' in deze context gebruikt, hoewel deze strikt genomen niet overeenkomt met de biologische vader. De rechtbank oordeelt dat de man, als de biologische vader, in juridische zin als de vader van [minderjarige 2 (voornaam)] moet worden erkend.
Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat [minderjarige 2 (voornaam)] de geslachtsnaam en het adellijke predicaat van de man zal dragen. De moeder had verzocht om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak.