ECLI:NL:RBMNE:2022:1463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
21/807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak op bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Almere, en de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. Eiser had op 19 december 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 66,40, omdat zijn auto zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 10 februari 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 is de gemachtigde van eiser verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn bezwaarschrift om een hoorzitting had verzocht, maar dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was, en de uitspraak op bezwaar diende te worden vernietigd.

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de naheffingsaanslag zelf terecht was opgelegd, omdat eiser niet had aangetoond dat er geen sprake was van parkeren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand gelaten, omdat eiser in zijn belangen niet was geschaad. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 19 december 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,40 (€ 1,90 kosten parkeerbelasting en € 65,50 naheffingskosten).
In de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2022 op een online zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser heeft zijn auto met het kenteken [kenteken] (de auto) op 19 december rond 16:05 uur stilgezet aan de [locatie] in Almere.
2. Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd omdat de auto daar op dat tijdstip stond geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan.
Schending hoorplicht
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord, maar dat hij daartoe ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld. Het beroep is in zoverre gegrond en de uitspraak op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
4. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en beoordelen of de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak in stand kunnen blijven. Eiser heeft niet verzocht om terugverwijzing naar verweerder, en nu eiser in beroep zijn standpunt heeft kunnen verdedigen, oordeelt de rechtbank dat hij niet in zijn belangen is geschaad.
Naheffingsaanslag
5. Niet in geschil is dat eiser geen parkeerbelasting heeft betaald. In geschil is de vraag of eiser de auto heeft geparkeerd of dat sprake is geweest van het laten in- en uitstappen van personen dan wel van het laden en lossen van goederen.
6. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat op basis van de foto’s die verweerder heeft overgelegd, niet kan worden gesteld dat sprake is van parkeren.
7. Volgens verweerder is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, omdat sprake is van parkeren. Hij licht toe dat tijdens een controle door de parkeercontroleurs is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond. Er waren namelijk geen signalen aanwezig die er op duidden dat sprake was van het in- of uitstappen van personen. De lichten van de auto stonden uit en de deuren van de auto waren gesloten. Verweerder heeft foto’s overgelegd die ter plaatse zijn gemaakt van de auto.
8. Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 1 van de Verordening wordt onder ‘parkeren’ verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken. De bewijslast dat sprake was van de uitzondering op parkeren ligt bij eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is geweest van parkeren. Verweerder was daarom bevoegd om de naheffingsaanslag op te leggen. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de auto ter plaatste heeft stilgestaan. De rechtbank volgt de toelichting van verweerder dat dit stilstaan kan worden aangemerkt als parkeren. Op de scanfoto’s die verweerder heeft overgelegd is namelijk geen enkele aanwijzing te zien die duidt op het onmiddellijk in- en/of uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken. Op de foto’s zijn in het geheel geen personen te zien. Eiser heeft verder ook niets naar voren gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat geen sprake was van parkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond wegens schending van de hoorplicht. Daarom wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd. Omdat de beslissing over de naheffing van parkeerbelasting wel juist is, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand.

Proceskosten en griffierecht

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in de beroepsfase gemaakte proceskosten. Zij stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,-). Daarbij hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,5, omdat sprake is van een parkeerbelastingzaak [1] . De rechtbank kent geen punt toe voor het verschijnen op de zitting, omdat zij oordeelt dat op de zitting geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend door de gemachtigde van eiser. Zij overweegt dat reeds voor de hoorzitting, verweerder in reactie op eisers beroepsgronden heeft vastgesteld dat eiser ten onrechte niet is gehoord en dat eisers gemachtigde daarom een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift toekomt. Op de zitting is door de gemachtigde van eiser slechts bevestigd dat hij het eens is met de proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift vanwege de schending van de hoorplicht. Verder heeft de gemachtigde van eiser zijn standpunt over het parkeren, dat is uiteengezet in het beroepschrift slechts herhaald. Een verdere toelichting op dit standpunt is op de zitting achterwege gebleven.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Fix, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307, het gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131 en het Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.