ECLI:NL:RBMNE:2022:1449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
UTR 22/360 (beroep) en UTR 22/361 (vovo)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing AOW-pensioen en blokkering AIO-aanvulling; procesbelang bij beroep ontbreekt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van eiser, die zijn AOW-pensioen en AIO-aanvulling betwist. Eiser ontving aanvankelijk een AOW-pensioen en AIO-aanvulling naar de norm van alleenstaande, maar verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, heeft op 24 november 2021 besloten om deze uitkeringen per 1 december 2021 te verlagen naar het bedrag voor gehuwden, omdat er twijfels bestonden over de gezamenlijke huishouding van eiser. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 10 maart 2022, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen procesbelang was bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat de besluiten van 14 januari 2022, waarin de AOW-pensioen en AIO-aanvulling zijn herzien, de eerdere besluiten van 24 november 2021 in feite hebben ingehaald. Dit betekent dat de huidige procedure niet meer relevant was voor eiser, aangezien de herziening al had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen procesbelang meer was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/360 (beroep) en UTR 22/361 (vovo)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Zuidersma-Hovers en mr. M. Schuurman).

Procesverloop

In de besluiten van 24 november 2021 (de primair besluiten) heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser per december 2021 geschorst en de AIO [1] -aanvulling geblokkeerd.
In het besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting concludeert de voorzieningenrechter dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. [2]
Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving een AOW-pensioen en een AIO-aanvulling naar de norm van alleenstaande. Verweerder heeft op 24 november 2021 besloten om eiser per 1 december 2021 een lager AOW-pensioen te betalen, namelijk het bedrag dat geldt voor een gehuwde. Dit geldt ook voor de AIO-aanvulling. De reden daarvoor is dat verweerder twijfelde of eiser een gezamenlijke huishouding voert.
3. Inmiddels heeft verweerder in de besluiten van 14 januari 2022 het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling herzien naar de norm voor een gehuwde met ingang van 1 oktober 2021, omdat eiser (volgens verweerder) vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voert.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter kijkt allereerst naar de vraag of er voldoende procesbelang is. Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar-of beroepschrift met het indienen van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis heeft. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [3]
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de huidige procedure alleen betrekking heeft op de beslissingen (van 24 november 2021) van verweerder om het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling te schorsen respectievelijk te blokkeren en dus niet op de herzieningsbeslissingen van 14 januari 2022.
6. De voorzieningenrechter oordeelt dat het procesbelang van eiser bij een beoordeling van het bestreden besluit ontbreekt, omdat het doel dat met de huidige procedure wordt beoogd niet gerealiseerd kan worden. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te vernietigen, omdat verweerder daarin onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder twijfelt of sprake is van een gezamenlijke huishouding.
7. Al zou de voorzieningenrechter meegaan in dit verzoek van eiser, dan heeft dit geen feitelijke betekenis voor eiser. Inmiddels heeft verweerder het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van eiser namelijk al herzien vanaf een periode die verder in het verleden ligt (oktober 2021) dan de opschorting en blokkering (december 2021). Zoals verweerder op de zitting terecht heeft gesteld, zijn de blokkering en de opschorting in feite ingehaald door de herziening.
8. Eiser heeft ter zitting geen andere belangen aangevoerd om grond waarvan de voorzieningenrechter (voldoende) procesbelang zou moeten aannemen.
Conclusie
9. Nu het procesbelang ontbreekt, is het beroep is niet-ontvankelijk. De inhoudelijke beroepsgronden van eiser bespreekt de voorzieningenrechter daarom niet. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat inmiddels op het beroep is beslist.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met nummer UTR 22/360 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met nummer UTR 22/361 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
2.op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874.