ECLI:NL:RBMNE:2022:1442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen afgifte A1-verklaring

In deze zaak heeft eiser, een werknemer, verzocht om afgifte van een A1-verklaring voor de periode van 1 maart 2018 tot 28 februari 2019. Deze verklaring is essentieel voor werknemers die tijdelijk in het buitenland werken, omdat het aantoont dat zij in Nederland verzekerd blijven voor sociale verzekeringen. Verweerder heeft op 19 juni 2019 de aanvraag om de A1-verklaring afgewezen. Eiser ontving op 28 juli 2020 een A1-verklaring van een Britse zusterorganisatie, maar was het niet eens met de afwijzing door verweerder en maakte op 20 augustus 2020 bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2019. Verweerder verklaarde het bezwaar op 26 mei 2021 niet-ontvankelijk, omdat de A1-verklaring door de Britse autoriteiten was afgegeven en niet door verweerder.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 18 februari 2022 behandeld. De kernvraag was of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder dit op de verkeerde grondslag had gedaan. Eiser had namelijk bezwaar willen maken tegen het besluit van 19 juni 2019 en niet tegen het besluit van de Britse autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om het bezwaar van eiser opnieuw te beoordelen binnen zes weken. Tevens werd verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat zij geen oordeel kon geven over de termijnoverschrijding van het bezwaar, omdat dit aan verweerder was om te beslissen. Eiser uitte zijn frustratie over het proces, maar de rechtbank kon enkel de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordelen en niet de inhoudelijke afwijzing van de A1-verklaring.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van de Voorn).

Inleiding en procesverloop

Wat is er aan deze uitspraak voorafgegaan?
Eiser heeft verweerder verzocht om afgifte van een A1-verklaring. voor de periode van 1 maart 2018 tot 28 februari 2019. Met deze verklaring bewijs je als werknemer dat je in Nederland verzekerd blijft voor de sociale verzekeringen als je tijdelijk in het buitenland werkt.
In het besluit van 19 juni 2019 heeft verweerder de aanvraag om een A1-verklaring afgewezen.
Op 28 juli 2020 heeft eiser een A1-verklaring gekregen van [overheidsorganisatie] . Dat is de Britse zusterorganisatie van verweerder; voor de periode van 1 maart 2018 tot en met 30 juni 2019.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft op 20 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2019.
Op 16 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser gevraagd of hij de Britse A1-verklaring kan overleggen. Verweerder heeft in die brief ook bericht dat zij een verzoek om regularisatie gaat indienen.
Op 26 november 2020 heeft eiser gereageerd op deze brief van verweerder.
In het besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de Britse autoriteiten de A1-verklaring hebben afgegeven en niet verweerder.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In deze procedure is de vraag aan de orde of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijkheid heeft verklaard.
Standpunten van partijen
2. Verweerder stelt dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaar is gericht tegen het besluit van 28 juli 2020 van [overheidsorganisatie] inhoudende de afgifte van de A1-verklaring. Verweerder heeft dit besluit niet genomen en daarom kan eiser ook geen bezwaarschrift indienen bij verweerder tegen dit besluit. Als eiser het niet eens is met het besluit van 28 juli 2020 moet hij bezwaar maken bij [overheidsorganisatie] .
3. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser wil in Nederland verzekerd zijn voor de sociale verzekeringen en niet in het Verenigd Koninkrijk. Voor de jaren 2018 en 2019 verzoekt eiser verweerder om de sociale premies alsnog op de juiste wijze te verrekenen alsof hij toen in Nederland was verzekerd.
Beoordeling
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar van eiser op de verkeerde grondslag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met het bezwaar van 20 augustus 2020 heeft eiser namelijk beoogd om bezwaar te maken tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2019 waarin de A1-verklaring is afgewezen en niet tegen het besluit van [overheidsorganisatie] van 28 juli 2020. De rechtbank wijst in dit verband naar de brief van eiser van 20 augustus 2020. Eiser vermeldt in deze brief expliciet het besluit van 19 juni 2019 en wijst op de weigering van verweerder om een A1-verklaring te verstrekken. Daarnaast bevestigt eiser in zijn latere brief van 26 november 2020 ook dat hij bezwaar heeft willen maken tegen het besluit van 19 juni 2019. In de brief van 26 november 2020 schrijft eiser namelijk;”(…).
Please could you also advise if the appeal we sent on the 20th of August has been upheld? (…).”
5. Verweerder heeft het bezwaar op de verkeerde grondslag niet-ontvankelijkheid verklaard zodat het beroep alleen al daarom gegrond is. Verweerder zal het bezwaar van eiser opnieuw moeten beoordelen. Op de zitting heeft verweerder al medegedeeld dat het bezwaar van eiser waarschijnlijk wederom niet-ontvankelijk wordt verklaard, maar nu omdat het bezwaar te laat is ingediend.
6. De rechtbank merkt in dit verband op dat zij in deze procedure geen oordeel (meer) kan geven over de termijnoverschrijding in bezwaar. Uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt namelijk dat de bestuursrechter niet meer ambtshalve toets of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. [1] Dit betekent dat het in eerste instantie aan verweerder is om een beslissing te nemen over de termijn waarbinnen het bezwaarschrift van eiser is ingediend.
7. Omdat verweerder nu eerst het bezwaarschrift van eiser opnieuw moet beoordelen, komt de rechtbank niet toe aan de door eiser gewenste inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit zijnde of verweerder de A1-verklaring op goede gronden heeft afgewezen. Eiser heeft op de zitting meerdere keren medegedeeld dat hij teleurgesteld is in de wijze waarop deze procedure is verlopen. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser frustrerend is dat zij nu niet een inhoudelijk oordeel kan geven over het geschil.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus of een andere manier van finale geschilbeslechting omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.