ECLI:NL:RBMNE:2022:1347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
21/4156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot terugvordering van bijstandsuitkering en verzoek om kwijtschelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had een verzoek ingediend om kwijtschelding van een deel van haar schuld van € 37.778,20 op grond van de Participatiewet (Pw). Het college had eerder een deel van deze schuld kwijtgescholden, maar eiseres moest nog een bedrag van € 5.861,60 terugbetalen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het besluit om de vorderingen niet kwijt te schelden ongegrond.

Tijdens de zitting op 24 maart 2022, die online plaatsvond, heeft eiseres, bijgestaan door haar ambulant begeleider, haar situatie toegelicht. Eiseres gaf aan dat zij niet in staat was om het resterende bedrag te voldoen, omdat zij met haar jongste zoon bij haar oudste zoon woont en daardoor geen recht heeft op aanvullende toeslagen. Eiseres verzocht om kwijtschelding van drie vorderingen, maar het college stelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om de vorderingen niet kwijt te schelden. De rechtbank benadrukte dat er geen dringende redenen waren die een uitzondering op de terugvordering rechtvaardigden. Eiseres had niet aangetoond dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.C. de Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het college eiseres een deel van de schuld van € 37.778, 20 op grond van de Participatiewet (Pw) kwijtgescholden. Eiseres moet in totaal nog een bedrag van € 5.861,60 terugbetalen.
Bij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022 via een online verbinding. Eiseres en haar ambulant begeleider, [A] , zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het besluit gaat over het bedrag dat eiseres aan het college moet terugbetalen. Eiseres heeft om kwijtschelding daarvan verzocht. Voor wat betreft het niet kwijtgescholden bedrag gaat om drie vorderingen, namelijk een vordering van € 5.074,36 voor de periode van 9 september 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: vordering 1). Een vordering van € 413,96 voor de periode van 18 juni 2014 tot en met 30 juni 2014 (hierna: vordering 2). Als laatste een vordering van € 296,22 voor de periode van 8 december 2016 tot en met 31 december 2016 (hierna: vordering 3).
2. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om het resterende bedrag van haar uitkering te voldoen. Zij woont met haar jongste zoon in bij haar oudste zoon, waardoor haar uitkering zeer beperkt is. Ook ontvangt ze hierdoor geen kind gebonden budget of toeslagen. Ze heeft een betaalregeling lopen bij het CBJ en maakt gebruik van de voedselbank. Zij wil dat de drie vorderingen kwijtgescholden worden.
3. Vordering 1 en 2 zijn ontstaan, omdat eiseres de inlichtingenplicht geschonden heeft. Een college is dan in beginsel verplicht om de te veel betaalde bijstand terug te vorderen, maar kan in een aantal gevallen hiervan afzien. [1] Dit is als de persoon van wie de kosten van bijstand wordt teruggevorderd:
-gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of
-gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of
-gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
-een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
4. Eiseres voldoet bij vordering 1 en 2 niet aan een van deze voorwaarden. Deze vorderingen kunnen daarom op basis van deze bepaling niet kwijtgescholden worden.
5. Bij vordering 3 heeft het college de bevoegdheid om het bedrag terug te vorderen. [2] De rechtbank moet terughoudend zijn in de toetsing van deze beslissing van het college. Het argument van het college dat er geen aanleiding was om af te zien van de terugvordering acht de rechtbank voldoende nu het college eiseres van de totale schuld al een bedrag van
€ 31.916,60 heeft kwijtgescholden en op deze vordering nog niet is afgelost.
6. De enige andere mogelijkheid voor het college om alsnog van de drie terugvorderingen af te zien, is als er dringende redenen zijn. [3] Volgens vaste rechtspraak zijn dringende redenen slechts gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [4] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een bijzondere situatie. Daarnaast heeft zij recht op de beslagvrije voet. Dit houdt in dat er bij de terugvordering rekening gehouden moet worden dat zij voldoende inkomsten overhoudt om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank oordeelt daarom dat het college de schulden terecht heeft niet heeft kwijtgescholden.
7.Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 58 lid 7 van de Pw
2.Artikel 58 lid 2 van de Pw
3.Artikel 58 lid 8 van de Pw
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2607)