ECLI:NL:RBMNE:2022:1344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/16/534982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over schoolinschrijving van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de schoolinschrijving van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI) om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in de wijk waar zij woont, in het kader van een ondertoezichtstelling die is uitgesproken vanwege zorgen over haar emotionele ontwikkeling. De ouders van [minderjarige] zijn gescheiden en hebben een co-ouderschapsregeling, maar zijn het niet eens over de schoolkeuze. De vader is tegen de schoolwisseling, omdat hij vreest dat dit de reistijd voor [minderjarige] zal verlengen en zijn betrokkenheid bij haar school zal verminderen. De moeder steunt het verzoek van de GI en wijst op de voordelen van een school in de buurt van hun woonplaats, zoals het bevorderen van de zelfstandigheid van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de GI gedeeltelijk met het gezag belast om de inschrijving op de nieuwe school te realiseren, waarbij de rechter de analoge toepassing van artikel 1:265e BW heeft gerechtvaardigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze ook bij een eventueel hoger beroep onmiddellijk moet worden uitgevoerd. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat de huidige situatie op haar school ongunstig is voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/16/534982 / JE RK 22-278
Datum uitspraak: 8 april 2022

Beschikking van de kinderrechter

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

locatie Utrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [2012] in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 17 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2022;
- de e-mail met bijlagen van de vader van 8 maart 2022.
Op 9 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder;
- mevrouw [A] , namens de GI.
Na de zitting is per mail bij de griffie van de rechtbank een vraag van de vader binnengekomen. Door de griffie is geageerd dat daar geen antwoord op gegeven kan worden.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Na verbreking van de relatie zijn de ouders in 2016 een co-ouderschapsregeling overeengekomen. Sinds april 2019 zijn in diverse rechterlijke beslissingen andere verdelingen vastgesteld. De rechtbank heeft in februari 2021 een definitieve zorgregeling vastgesteld, die heel kort samengevat behelst dat [minderjarige] één weekend in de veertien dagen vanaf donderdag na school tot maandag op school bij de vader verblijft. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder. De vader is in hoger beroep gekomen van deze beslissing en heeft verzocht om een 50/50 regeling vast te leggen. Het Gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
[minderjarige] gaat naar school in een wijk in [woonplaats] waar ouders destijds gezamenlijk kort hebben samengewoond. Deze wijk is relatief dicht bij het station [woonplaats] . De vader is naar [woonplaats] verhuisd en de moeder is naar een wijk in [woonplaats] verhuisd, die verder van het station gelegen is.
Bij beschikking van 26 augustus 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 26 augustus 2022.

Het verzoek

De GI heeft in het kader van de geschillenregeling (artikel 1:262b BW) een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het geschil betreft de wijziging van de basisschool van [minderjarige] . Uit de stukken en wat er op de zitting is gezegd, begrijpt de kinderrechter dat verzocht wordt om een beslissing te nemen waardoor [minderjarige] zo snel mogelijk wordt ingeschreven op een school in de wijk waar zij nu woont.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij dit verzoek aan de kinderrechter voorlegt, omdat zij de ouders in het belang van [minderjarige] zoveel mogelijk buiten een juridische strijd wil houden.
Volgens de GI weegt het belang dat [minderjarige] naar een basisschool gaat in de buurt van haar hoofdverblijfplaats op tegen de bezwaren die de vader heeft tegen een wijziging van de school. Voor [minderjarige] is het voor haar ontwikkeling belangrijk als zij naar een basisschool kan gaan in de wijk waar zij woont. Dat is de plek waar vriendschappen ontstaan en ook buitenschoolse afspraken worden gemaakt. [minderjarige] kan dan zelfstandig speelafspraakjes maken en hier zelfstandig naar toe gaan en weer naar huis gaan. Door het oefenen met zelfstandigheid wordt de overstap naar de middelbare school kleiner voor haar. De GI denkt ook dat [minderjarige] in staat is om met een schoolwisseling om te gaan.

Het standpunt van de ouders

Het standpunt van de vader
De vader is het niet eens met het verzoek van de GI. Hij heeft bezwaren tegen een schoolwisseling voor [minderjarige] . Als [minderjarige] naar een basisschool in de buurt van de moeder zal gaan, dan zal de reistijd voor [minderjarige] naar de vader aanzienlijk langer worden. De actieve betrokkenheid van de vader bij de school zal hierdoor ook afnemen. Bij de huidige basisschool van [minderjarige] zit hij in de oudercommissie. Daarbij is de vader bang dat door een verlenging van de reistijd vanuit hem naar de basisschool een uitbreiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] , zoals hij graag wenst, niet mogelijk zal zijn.
Volgens de vader heeft het zelfstandig naar school kunnen gaan voor [minderjarige] geen meerwaarde. [minderjarige] vindt het juist prettig om samen naar school te gaan en bij een nieuwe basisschool zal zij bovendien door de oppas worden gebracht en gehaald. Het zal enkel gaan om het zelfstandig kunnen spelen met vrienden en vriendinnen. Maar dit kan volgens de vader ook als ze op de huidige basisschool blijft, want zij maakt ook makkelijk vriendinnen in de buurt waar de vader woont. Een wijziging van de school zou er toe leiden dat zij niet meer zelfstandig naar haar grootouders kan gaan. De vader denkt dat de moeder een wijziging wil, zodat [minderjarige] samen met haar twee halfbroertjes op dezelfde school zit, maar dat zou gelet op de leeftijd van [minderjarige] en haar broertjes slechts voor de duur van een jaar zijn. Naast het hiervoor genoemde wil [minderjarige] volgens de vader zelf niet van school wisselen. Zij heeft het fijn op haar huidige basisschool en maakt zich zorgen om het behoud van haar vriendinnen als zij hier weg zal gaan. De vader vindt het ook niet duidelijk waarop de GI baseert dat [minderjarige] een schoolwijziging aan zou kunnen. Tussen de ouders is ook sprake van een communicatieprobleem en een wijziging van de school zal communicatie en afstemming meebrengen.
Mocht er toch een wijziging van de basisschool plaatsvinden dan stelt de vader hier verschillende voorwaarden aan. Zo vindt hij het belangrijk dat [minderjarige] dan naar een protestants-christelijke basisschool van dezelfde scholenkoepel zal gaan. [minderjarige] zit nu ook op een christelijke basisschool en zij is hierdoor gevormd zoals zij nu is. Voor de vader is het christelijke geloof ook belangrijk. Als [minderjarige] naar een andere basisschool zou gaan dan vindt de vader dat deze overstap pas na de zomervakantie kan plaatsvinden, zodat zij haar schooljaar nu nog kan afmaken op haar huidige basisschool en in het nieuwe schooljaar kan beginnen op een nieuwe basisschool. Bij een wijziging zal er ook enige voorbereiding nodig zijn.
Het standpunt van de moeder
De moeder kan zich vinden in het verzoek van de GI. Haar wens is dat [minderjarige] zal worden ingeschreven op een basisschool in de wijk waar zij woont. De voorkeur van de moeder gaat uit naar de basisschool [basisschool] , mede omdat hier uitgebreide ondersteuningsmogelijkheden zijn en de twee halfbroertjes van [minderjarige] naar het aan deze basisschool gekoppelde kinderdagverblijf gaan. [minderjarige] heeft ook al eens gekeken op deze basisschool en kent al een aantal kinderen op deze school, waaronder haar buurmeisje. Net zoals de GI is de moeder van mening dat het zelfstandig van en naar school fietsen bijdraagt aan de zelfstandigheid van [minderjarige] , het zal haar verkeersinzicht vergroten en de overstap naar een middelbare school zal voor [minderjarige] op deze manier worden verkleind. Daarnaast biedt een basisschool in de wijk van de moeder [minderjarige] beter de mogelijkheid om met vriendinnetjes uit de wijk af te spreken. Volgens de moeder geeft [minderjarige] bij haar aan dat zij best graag van basisschool wil wisselen. Op dit moment gaat het ook niet zo lekker op haar huidige basisschool. Er is ruzie tussen het groepje meiden waar [minderjarige] mee omgaat en er is sprake van pestgedrag waardoor [minderjarige] minder graag naar school gaat. Gelet op de onrust lijkt het de moeder het beste dat [minderjarige] bij een wijziging naar een andere basisschool deze overstap al zal maken na de meivakantie.

De beoordeling

De beslissing
De kinderrechter zal beslissen dat [minderjarige] na de meivakantie naar een andere protestants-christelijke basisschool zal gaan in de wijk [wijk] in [A] en de kinderrechter zal daarom de GI gedeeltelijk met het gezag belasten om haar in te schrijven zoals hier onder in het dictum zal worden bepaald. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De kinderrechter stelt voorop dat in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling de GI bevoegdheden heeft om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van een minderjarige af te wenden. De uitoefening van die bevoegdheden kan ingrijpen in de uitoefening van het ouderlijk gezag.
De eerste vraag is dus of de GI in dit geval over de schoolinschrijving bevoegdheden kan uitoefenen.
De ondertoezichtstelling is uitgesproken omdat [minderjarige] opgroeit in een situatie waarin het ouders al lange tijd niet lukt om haar niet te belasten met hun onderlinge ruzies, beschuldigingen en meningsverschillen over en weer. [minderjarige] heeft daar last van en er zijn zorgen over haar emotionele ontwikkeling. [minderjarige] is vooral bezig om haar beide ouders tevreden te stellen. Zij wil naar beide ouders loyaal blijven.
In essentie kan de vader de huidige zorgregeling niet aanvaarden omdat hij blijft streven naar een 50/50 regeling. De kinderrechter is van oordeel dat in de huidige situatie een stabiele voortzetting van de huidige zorgregeling het uitgangspunt moet zijn. Dit is ook in overeenstemming met de hiervoor genoemde beslissing van het Gerechtshof. De ouders kiezen voor parallel ouderschap. Dat impliceert dat zij, in ieder geval voorlopig, niet in staat zijn om over geschillen in goed overleg samen tot een oplossing te komen. De inschrijving op school is en blijft echter een geschilpunt. Dit soort belangrijke geschillen belasten [minderjarige] en vergroten haar loyaliteitsconflict. Doordat de GI het geschil tussen de ouders over de school naar zich toetrekt vermindert de GI de last die [minderjarige] ervaart door de geschillen tussen haar ouders. Onder deze omstandigheden is de GI bevoegd zich bezig te houden met en zich uit te spreken over de schoolkeuze van [minderjarige] .
Het geschil en de aanvulling van de rechtsgronden
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter besproken of in dit geval de geschillenregeling de passende grondslag en rechtsingang biedt om het geschil aan de kinderrechter voor te leggen. De kinderrechter moet namelijk de rechtsgronden volgens de wet aanvullen. [1] Dat betekent dat de kinderrechter uit zichzelf moet beoordelen welke rechtsregels moeten worden toegepast op het geschil dat partijen aan de kinderrechter voorleggen.
De kinderrechter stelt in dit verband voorop dat de Hoge Raad in diens arrest van 25 juni 2021 [2] omtrent de verhouding tussen onder andere de geschillenregeling ex art. 1:262b BW enerzijds en de gedeeltelijke gezagsoverheveling ex art. 1:265e BW anderzijds in een geschil over inschrijving bij een school heeft overwogen dat de rechtsbescherming bij een gedeeltelijke gezagsoverheveling groter is dan bij een schriftelijke aanwijzing. Art. 1:265e lid 1 BW vormt volgens de Hoge Raad in dit geval een bijzondere regel ten opzichte van onder meer art. 1:262b BW. De procedure moest daarom ingestoken worden via art. 1:265e BW.
De kinderrechter acht voornoemde uitspraak van de Hoge Raad ook relevant in deze zaak. Het belangrijkste verschil tussen de zaak waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld en de onderhavige zaak, is dat in de zaak van de Hoge Raad de minderjarige uit huis was geplaatst bij de andere ouder met gezag. Een geschil over school in de context van verblijf bij een ouder op grond van een uithuisplaatsing of op basis van vaststelling van het hoofdverblijf verschilt echter niet wezenlijk van elkaar. Verder zorgt een beslissing van de kinderrechter op grond van de geschillenregeling op zichzelf niet voor vervangende toestemming van de kinderrechter om [minderjarige] in te schrijven op een andere basisschool. Het doel van de GI om dit verzoek te doen kan door het gebruik van de geschillenregeling niet worden bewerkstelligd. Bij verzoek toewijzing van een gedeeltelijke gezagsoverheveling kan de GI de bevoegdheid tot inschrijving zelfstandig verkrijgen.
Artikel 1:265e BW geldt in principe alleen bij uithuisplaatsing, maar uitgaande van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat analoge toepassing in de onderhavige situatie gerechtvaardigd is. De kinderrechter zal daarom de rechtsgronden zodanig aanvullen dat het verzoek wordt beoordeeld als een verzoek gedeeltelijke gezagsoverheveling zonder uithuisplaatsing.
De inhoudelijke beoordeling
De kinderrechter is aldus van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag voor zover de vader dat uitoefent over [minderjarige] en, voor zover het gaat om de aanmelding van [minderjarige] op een protestants-christelijke basisschool in de wijk [wijk] in [A] . Sinds de uitspraak van het Gerechtshof is duidelijk dat een 50/50 verdeling van de zorg en opvoedingstaken de komende twee jaren waarin [minderjarige] op de basisschool zal zitten, niet zal plaatsvinden. Er is dan ook geen aanleiding meer dat zij een school in een wijk ver weg van haar vaste verblijfplaats zal bezoeken. In het algemeen is het in het belang van een kind naar een basisschool te gaan in de buurt van waar zij woont en waar zij dan ook zelfstandig naar toe kan reizen en kan afspreken. De door de vader gestelde nadelen wegen in deze zaak echter niet op tegen de voordelen van een wisseling van de basisschool. Zeker gelet op de onrust die er nu op de huidige basisschool van [minderjarige] heerst. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de basisschoolwisseling zal plaatsvinden na de meivakantie. De reden dat de kinderrechter kiest voor een protestants-christelijke basisschool, is omdat [minderjarige] nu ook naar een christelijke basisschool gaat en de moeder haar voorkeur voor een andere dan een protestants-christelijke basisschool onvoldoende heeft toegelicht bezien in het licht van de door de vader gewenste vorm van onderwijs.
De gedeeltelijke gezagsuitoefening zal de kinderrechter bepalen tot het einde van het schooljaar 2021/2022.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de belanghebbenden hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kinderrechter geldt in dat geval totdat het Gerechtshof een andere beslissing neemt. De reden dat de kinderrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaart is omdat zij het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk acht dat ondanks een eventueel in te stellen hoger beroep de beslissing toch zal worden uitgevoerd.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat het gezag van de vader over [minderjarige] , voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een protestants-christelijke basisschool in de wijk [wijk] in [A] , tot het einde van het schooljaar 2021/2022 wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Z.E.W. Fuchs, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Hoge Raad 25 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:1003.