ECLI:NL:RBMNE:2022:1315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4071
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA vervolguitkering en medisch onderzoek in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een vervolguitkering op grond van de Wet WIA. Eiser, een 53-jarige man die sinds 2 januari 2017 arbeidsongeschikt is, ontving vanaf 31 december 2018 een loongerelateerde uitkering. Het UWV had in een eerder besluit van 7 oktober 2020 vastgesteld dat eiser recht had op een vervolguitkering, maar na een voornemen tot wijziging op 17 augustus 2021 werd dit besluit herroepen en werd de arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 76,47%. Eiser ging tegen dit besluit in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV niet verplicht was om bepaalde vragen aan een verzekeringsarts voor te leggen, omdat er geen gewijzigde medische omstandigheden waren.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat het UWV terecht had besloten op basis van de opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML). Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding en procesverloop

Aan eiser is bij besluit van 22 november 2018 met ingang van 31 december 2018 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA [1] toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 73,10%. Eisers restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.027,40 per maand.
In het besluit van 7 oktober 2020 (primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 31 december 2020 in aanmerking komt voor een vervolguitkering op grond van de Wet WIA.
Na het uitbrengen van een voornemen tot wijziging op 17 augustus 2021 waarbij aan eiser is meegedeeld dat verweerder van plan is om het primaire besluit te wijzigen, heeft verweerder in het besluit van 3 september 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de arbeidsongeschiktheid van eiser wordt vastgesteld op 76,47%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.A. Pembe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een 53-jarige man, die vanaf 11 mei 1992 voor 37,03 uur per week werkte als kwaliteitsadviseur. Eiser heeft zich op 2 januari 2017 ziekgemeld. Met ingang van 31 december 2018 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Wet WIA en heeft bovengenoemde besluitvorming plaatsgevonden.
2. Eiser heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten aan de (ex-)werkgever te verstreken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
3. Bij eiser is sprake van psychische en lichamelijke problemen, waardoor hij deels arbeidsongeschikt is.
4. Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primair besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, G.T. Engelhart, op 8 april 2021 een medisch rapport uitgebracht en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Voor dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, heeft hij eiser op 8 maart 2021 telefonisch gesproken en heeft hij eiser 15 maart 2021 fysiek onderzocht. Op 23 juli 2021 heeft de tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep, M.M. Middelbos, een medisch rapport uitgebracht. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en was verder bij de telefonische hoorzitting op 22 juli 2021 aanwezig.
Op grond van de FML heeft de arbeidsdeskundige H.J. Sluiters op 5 mei 2021 een arbeidsdeskundige rapportage en arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld. Naar aanleiding van nadere bezwaargronden is op 17 augustus 2021 een aanvullende arbeidsdeskundige rapportage opgesteld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep D.J. de Valk. Deze arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tot slot op 8 februari 2022 nog een nadere rapportage opgesteld naar aanleiding van door eiser gestelde vragen.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. In de FML staat dat er persoonlijk risico is in verband met moeite ergens aandacht bij te houden. Volgens eiser had daarom ook gescoord moeten worden op de punten aandacht vasthouden en aandacht verdelen in het dagelijks functioneren. Hierop is wel een reactie gekomen van verweerder, maar ten onrechte is de vraag niet voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder deze vraag niet aan een verzekeringsarts hoeft voor te leggen, omdat geen sprake is van gewijzigde medische omstandigheden waar alleen een verzekeringsarts over kan oordelen. Verweerder mag die vraag daarom ook zelf beantwoorden, wat hij heeft gedaan in de e-mail van 11 februari 2022. Dit standpunt is op zitting nog eens door verweerder uitgelegd. Daarmee is afdoende uitgelegd waarom er geen beperkingen in de FML zijn aangenomen op die punten.
8. Eiser heeft verder kort voor de zitting, op 11 februari 2022, nieuwe medische gegevens aangekondigd, maar hij heeft deze medische gegevens niet overgelegd. Voor verweerder, en de rechtbank, is daarom niet vast te stellen of die gegevens zien op de datum in geding, 31 december 2020. Mochten deze gegevens op een later moment alsnog beschikbaar komen, dan kan eiser een formulier melding toegenomen arbeidsongeschiktheid indienen, zodat verweerder kan beoordelen of daarvan sprake is en per wanneer. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek door de eerste verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is gedaan. Op grond van alle betrokken informatie heeft de tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen dan de eerste verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij de besluitvorming mocht uitgaan van de op 8 april 2021 opgestelde FML.
10. Eiser voert ten slotte aan dat de geselecteerde functies niet passend zijn, maar heeft deze stelling niet van een nadere motivering voorzien. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om aan het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen