ECLI:NL:RBMNE:2022:1312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4094
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering met betrekking tot psychische problematiek

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een 58-jarige eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder als expeditie medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet en ontvangt sinds 2018 een uitkering op basis van de Ziektewet. In 2020 is hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2021 heeft de verweerder zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,80% met een resterende verdiencapaciteit van € 2.069,83 per maand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij het niet eens was met de vastgestelde beperkingen en de wijze waarop zijn arbeidsongeschiktheid is beoordeeld.

De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde en begeleider. De rechtbank overweegt dat de besluiten van de verzekeringsarts zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de rapportages geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er onvoldoende contact is geweest met zijn behandelaars. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende informatie heeft verzameld en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) op basis van actuele medische gegevens is opgesteld.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Eiser kan zich niet vinden in de vastgestelde beperkingen, maar de rechtbank stelt dat de deskundigheid van de verzekeringsartsen bepalend is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.M.C. Kuijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Procesverloop

In het besluit van 15 december 2020 (primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser vanaf 1 maart 2021 40,26% arbeidsongeschikt is en hij een restverdiencapaciteit van € 2.415,03 per maand heeft. Zijn arbeidsongeschiktheid is gewijzigd, maar eisers uitkering wijzigt niet.
In het besluit van 27 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat eiser per 1 maart 2021 48,80% arbeidsongeschikt is en zijn resterende verdiencapaciteit € 2.069,83 per maand is. Eisers uitkering wordt vastgesteld op € 589,68 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het bestreden besluit komt in de plaats van het primaire besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleider de heer [A] , SPV/systeemtherapeut bij Eleos (hierna: begeleider). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een 58-jarige man en heeft tot en met 31 mei 2016 gewerkt als Expeditie medewerker voor 38 uur per week bij [bedrijf] bv. Daarna ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich op 6 december 2017 ziekgemeld vanuit de WW en daarom ontvangt hij vanaf 7 maart 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Met ingang van 4 december 2019 heeft verweerder eiser een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 40,97%. Bij besluit van 22 juni 2020 is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 29 september 2020 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Eiser heeft op 3 september 2020 gevraagd om herbeoordeling. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Bij eiser is sprake van psychische problematiek waarbij verschillende life-events mogelijk een luxerende rol hebben gespeeld. Eiser komt onder behandeling van de POH GGZ en krijgt begeleiding van zijn begeleider. Vanaf september 2021 heeft eiser medicatie voorgeschreven gekregen van zijn psychiater, waarvan de dosering recentelijk is verhoogd.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per 1 maart 2021 48,80% arbeidsongeschikt is en heeft verweerder eisers restverdiencapaciteit vastgesteld op € 2.069,83 per maand. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiser kan zich niet vinden in de beperkingen die voor hem zijn opgenomen in de FML. Ondanks intensieve begeleiding is eiser nog niet in staat om te functioneren in reguliere werkzaamheden. De beperkingen die hij heeft zijn door de verzekeringsarts onderschat. Daarnaast is ten onrechte geen contact gezocht met zijn behandelaars om zijn beperkingen te bespreken. Eiser is sinds september 2021 begonnen met medicatie en de dosering daarvan is recentelijk opgehoogd. Tijdens de zitting heeft eiser erop gewezen dat de huidige procedure spanning met zich brengt, waardoor de medicatie niet goed lijkt aan te slaan. Tijdens de zitting werden de spanningen bij eiser ook zichtbaar. Eiser voert aan dat hij wel wil werken, maar dat hij daar langzaam, stapje voor stapje, naartoe wil werken. Dat adviseert ook zijn begeleider, zoals ook blijkt uit diens brief van 30 april 2021. Tijdens de zitting is door de begeleider bevestigd dat de situatie, zoals omschreven in die brief, nog steeds actueel is.
6. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport 20 mei 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep S. Groeneveld dossierstudie heeft verricht. Hij was verder bij de telefonische hoorzitting aanwezig en heeft daar onder meer het dagverhaal uitgevraagd en heeft met de begeleider over diens rol en de behandeling van eiser besproken. Daarnaast heeft hij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken, waaronder de brieven van de begeleider van 21 januari 2020, 18 september 2020 en 30 april 2021. Deze informatie is, zo is ter zitting bevestigd, nog steeds actueel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen reden hoeven zien om nogmaals contact met de begeleider op te nemen. De functionele mogelijkhedenlijst (FML) is immers al gebaseerd op de actuele medische informatie die door de begeleider is aangeleverd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Over de stelling van eiser dat hij in alles voorgestructureerd moet worden voordat hij in staat is om taken uit te voeren, overweegt de rechtbank dat uit het rapport van 12 augustus 2021 blijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervan kennis heeft genomen, maar daarin geen aanleiding heeft gezien om de FML te wijzigen. Eiser heeft hier geen concrete gronden tegen aangevoerd. In de aanvullende medische rapporten van 28 juli 2021 en 12 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden hoeven zien voor een urenbeperking en blijft hij bij de eerder door hem opgestelde FML. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat alleen de functie van postbezorger voor hem geschikt is. De andere geduide functies vragen verhoudingsgewijs veel concentratie en vinden plaats in een lawaaiige omgeving, waardoor eiser snel overvraagd raakt. Overbelasting betekent dat eiser een kort lontje krijgt en fikse ruzies zal maken, wat leidt tot ziekmeldingen en afwezigheid. Maar het leidt ook tot terugval in zijn persoonlijke leven.
9. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 2 juli 2021 en 25 augustus 2021 heeft gemotiveerd dat de geduide functies passen bij de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML. De gronden die eiser in beroep op dit punt aanvoert, zien op zijn eigen ervaringen. Voor zover er signaleringen waren voor wat betreft mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van eiser zijn die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport gemotiveerd. Daarnaast zijn alle in het rapport van 2 juli 2021 geduide functies met de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eens met de motiveringen waarom de geduide functies passend voor eiser zijn. Verweerder heeft gelet hierop met de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De beroepsgronden op dit punt slagen daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.