In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 augustus 2021, waarin de bezwaren tegen de primaire besluiten van het Uwv ongegrond werden verklaard, met uitzondering van de boete die werd verlaagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 15 februari 2022.
De zaak draait om de herziening en terugvordering van de Ziektewet- en WW-uitkering van eiser, die volgens het Uwv zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte bij een bedrijf. Eiser ontkende echter dat hij werkzaamheden had verricht en voerde aan dat hij slechts af en toe hielp bij het bedrijf van een familielid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet in zijn bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat de anonieme melding over de werkzaamheden van eiser niet aannemelijk was en dat het Uwv niet had aangetoond dat eiser gemiddeld 10 uur per week had gewerkt.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de drie primaire besluiten herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.