ECLI:NL:RBMNE:2022:1307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4060
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering en oplegging van boete na schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 augustus 2021, waarin de bezwaren tegen de primaire besluiten van het Uwv ongegrond werden verklaard, met uitzondering van de boete die werd verlaagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 15 februari 2022.

De zaak draait om de herziening en terugvordering van de Ziektewet- en WW-uitkering van eiser, die volgens het Uwv zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden verrichtte bij een bedrijf. Eiser ontkende echter dat hij werkzaamheden had verricht en voerde aan dat hij slechts af en toe hielp bij het bedrijf van een familielid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet in zijn bewijslast was geslaagd om aan te tonen dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat de anonieme melding over de werkzaamheden van eiser niet aannemelijk was en dat het Uwv niet had aangetoond dat eiser gemiddeld 10 uur per week had gewerkt.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de drie primaire besluiten herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E Witte).

Inleiding

1.1.
Op 23 juli 2020 ontving het Uwv een melding van een anonieme melder, inhoudende dat eiser al drie jaar bij [bedrijf] in [plaats] werkzaam is. Naar aanleiding hiervan is door het Uwv op 1 september 2020 een onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in een Onderzoeksrapport Handhaving Inspectie (onderzoeksrapport) van
11 december 2020, dat aan de drie primaire besluiten ten grondslag ligt.
1.2.
Op 11 maart 2021 heeft het Uwv drie primaire besluiten genomen. Volgens het Uwv heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door niet aan hem door te geven dat hij vanaf 3 juni 2019 voor gemiddeld 10 uur per week werkzaam was bij [bedrijf] zonder hiervoor inkomsten te ontvangen. Ook heeft eiser volgens het Uwv niet gemeld dat hij van
11 november 2020 tot en met 16 november 2020 in Turkije is geweest.
Met het primaire besluit I heeft het Uwv bepaald dat de Ziektewet-uitkering van eiser over de periode van 22 juli 2019 tot en met 16 februari 2020 wordt herzien en € 2.091,78 bruto wordt teruggevorderd.
Met het primaire besluit II heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 17 februari 2020 tot en met 31 januari 2021 wordt herzien en € 3.555,70 bruto wordt teruggevorderd.
Met het primaire besluit III heeft het Uwv bepaald dat aan eiser een boete wordt opgelegd van € 1.411,87, mede op grond van verminderde verwijtbaarheid.
1.3.
Met het besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het primaire besluit III is gegrond verklaard op grond van de draagkracht van eiser. De boete is verlaagd naar het minimumbedrag van € 40,-.
1.4.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op een zitting van 15 februari 2022. Eiser was aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was afwezig met bericht vooraf.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
2. In artikel 49 van de Ziektewet en artikel 25 van de WW is de inlichtingenplicht neergelegd. In geval een verzekerde deze plicht heeft geschonden, moet het Uwv een uitkering op grond van deze wetten intrekken of herzien. Dit volgt uit artikel 30a van de Ziektewet en artikel 22a van de WW. Het tweede lid van deze artikelen bepaalt dat het Uwv geheel of gedeeltelijk hiervan af kan zien indien daarvoor dringende redenen zijn.
3. Uit artikel 33 van de Ziektewet en artikel 36 van de WW volgt dat een op grond van deze wetten onverschuldigd betaalde uitkering door het Uwv wordt teruggevorderd. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv op grond van het zesde lid van deze artikelen besluiten geheel of gedeeltelijk hiervan af te zien.
4. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een besluit tot herziening van een uitkering een belastend besluit is, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. [1] Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Als het Uwv in zijn bewijslast is geslaagd, dan ligt het op de weg van eiser om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, dat op objectieve en verifieerbare gegevens is gebaseerd, aannemelijk te maken.
Herziening en terugvordering
5. Eiser voert aan dat hij geen werkzaamheden heeft verricht. Daarom zijn ten onrechte de WW-uitkering en Ziektewet-uitkering herzien en teruggevorderd en is ten onrechte een boete opgelegd. In de periode van 3 november 2020 tot en met 11 november 2020 zijn er waarnemingen gedaan, maar uit geen daarvan is gebleken dat hij toen bij
[bedrijf] is gezien. Eiser woont dicht bij dit bedrijf en de eigenaar is familie van zijn vrouw die een goede kennis van hem is. Eiser gaat er alleen voor de gezelligheid heen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat hij 10 uur per week werkzaamheden heeft verricht. Het Uwv heeft dit alleen op basis van het gesprek met eiser aangenomen. Anders dan de verklaring van eiser tijdens de hoorzitting is er geen enkel ondersteunend bewijs. Daarbij heeft het Uwv hetgeen eiser tijdens dit gesprek heeft vermeld in een onjuiste context geplaatst. Als hij al zou hebben verteld dat hij weleens hielp om de fietsen buiten te zetten, dan betekent dat niet dat hij daadwerkelijk werkzaamheden verrichtte waar in het economisch verkeer waarde aan kan worden toegekend.
6. Daarnaast voert eiser aan dat uit de terugvorderingsbesluiten niet blijkt hoe tot de berekening van de terugvordering is gekomen. De besluiten zijn daarom niet inzichtelijk.
7. De rechtbank overweegt dat ten onrechte in het bestreden besluit staat dat eiser tijdens de hoorzitting van 1 december 2020 aan de inspecteur van het Uwv zou hebben verklaard dat hij vanaf 3 juni 2019 naar [bedrijf] gaat. De rechtbank stelt vast dat dit niet uit het verslag van de hoorzitting blijkt. Eiser heeft tijdens de hoorzitting het volgende verklaard. Hij is gemiddeld vier dagen per week gedurende 2 à 3 uur per keer aanwezig in
[bedrijf] . Deze winkel is eigendom van familie van zijn vrouw en hij is daarmee bevriend. De ene keer drinkt hij daar alleen koffie en soms helpt eiser hem ook als hij hulp nodig heeft. Hij zet dan bijvoorbeeld de fietsen buiten of binnen, pompt de banden op, zet de fietsen op de brug voor reparatie etc. Eiser krijgt hiervoor niet betaald en ook heeft hij er nooit geld voor gevraagd. Hij heeft dit niet aan het Uwv doorgegeven, omdat hij het niet als werk ziet. Volgens eiser helpt hij gewoon een vriend. Verder is hij van 11 november 2020 tot en met 16 november 2020 naar Turkije geweest in verband met het overlijden van zijn zwager. Hij is vergeten dit aan het Uwv door te geven en hij realiseert zich dat hij dit wel had moeten melden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv niet in zijn bewijslast geslaagd om aannemelijk te maken dat eiser vanaf 3 juni 2019 voor gemiddeld 10 uur per week in de periode van 22 juli 2019 tot en met 16 februari 2020 (Ziektewet-uitkering) en van
17 februari 2020 tot en met 31 januari 2021 (WW-uitkering) werkzaamheden heeft verricht. Het Uwv heeft daarom niet kunnen aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit kan namelijk niet uit de verklaring van eiser worden opgemaakt. Eiser geeft aan dat hij soms helpt als hij in [bedrijf] aanwezig is. Over de periode waarin dit plaatsvond is niets door hem vermeld, noch is gebleken dat het Uwv daar onderzoek naar heeft gedaan en/of eiser daarover heeft gehoord. Daarbij acht de rechtbank de anonieme melding dat eiser al drie jaar werkzaamheden verricht niet aannemelijk, aangezien eiser tot 2019 voor 40 uur per week werkzaam was als lasser. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de verklaring van eiser niet kan worden opgemaakt dat hij (gemiddeld) 10 uren per week werkzaamheden verricht. Eiser heeft immers niet verklaard dat hij tijdens de uren waarin hij ter plaatse aanwezig is voortdurend werkzaamheden aan het verrichten is. Hoe het Uwv tot deze 10 uren is gekomen op basis van enkel de verklaring van eiser is niet inzichtelijk.
De beroepsgrond slaagt.
9. Ten aanzien van zijn verblijf in Turkije stelt de rechtbank vast dat het Uwv in de brief van 26 januari 2021 eiser heeft gewezen op zijn resterend aantal vakantiedagen in 2020 tijdens zijn WW-uitkering. Niet duidelijk is, of eiser nog voldoende vakantiedagen had voor zijn verblijf in Turkije in november 2020 en of het niet melden van deze vakantie gevolgen had voor zijn uitkering. De rechtbank kan uit het dossier niet opmaken of het Uwv het niet melden van eiser van zijn verblijf in Turkije mede aan de primaire besluiten ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank concludeert daarom dat het Uwv niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot de berekening van de korting in de terugvorderingsbesluiten is gekomen.
De beroepsgrond slaagt.
Boete
10. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat het Uwv niet in zijn bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden,
was het Uwv ingevolge artikel 45a van de Ziektewet en artikel 27a van de WW niet bevoegd en gehouden om aan eiser een boete op te leggen.

Conclusie

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, de drie primaire besluiten herroepen en bepalen dat deze uitspraak voor het bestreden besluit in de plaats treedt.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
13. De rechtbank zal het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, en bepaalt dat deze
uitspraak daarvoor in de plaats treedt;
- herroept de drie primaire besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.