8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Het strafbare feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een geldbedrag, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft hierbij het vertrouwen dat [A] in hem stelde - en ook behoorde te kunnen stellen - op ernstige wijze beschaamd en heeft het bedrijf [bedrijf] aanzienlijk financieel nadeel berokkend. Verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin. Het is niet aan verdachte te danken dat de verduistering aan het licht is gekomen.
Uitgangspunt voor de strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld.
De oriëntatiepunten gaan voor fraude met een benadelingsbedrag van € 10.000 tot € 70.000 uit van een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank neemt de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking zoals die
naar voren komen uit het verhoor, uit het pleidooi en uit de persoonlijke brief van verdachte
van 23 maart 2022. In het bijzonder gaat het om het volgende.
Verdachte heeft spijt van de verduistering en heeft geprobeerd met [A] tot een
regeling te komen. Verdachte is niet meer werkzaam in de financiële sector en volgt een
opleiding tot docent. Verdachte is vader van een groot gezin waar hij kostwinnaar van is.
Als het inkomen van verdachte wegvalt zal dit tot problemen leiden wat betreft de woning en
de zorg voor de kinderen. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf passend is, waarbij
ook rekening wordt gehouden met het tijdsverloop.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, lid 1, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 maart 2019 door de politie is verhoord. Het
vonnis van de rechtbank wordt op 6 april 2022 uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met meer dan 12 maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verklaren. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat in beginsel een taakstraf van 200 uur passend en geboden is, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot
een taakstraf van 180 uren.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Daarbij is onder meer van betekenis dat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en het Openbaar Ministerie deels niet-ontvankelijk verklaart vanwege verjaring.