ECLI:NL:RBMNE:2022:1281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens schending medewerkingsplicht en opvragen van Kimliknummers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het dagelijks bestuur van de RDWI en eisers, die in beroep zijn gegaan tegen de intrekking van hun bijstandsrecht. Het primaire besluit van 6 mei 2019, waarbij het recht op bijstand van eisers met ingang van 19 maart 2019 werd ingetrokken, was gebaseerd op de schending van de medewerkingsplicht door eisers, die geen Kimliknummers (Turkse identiteitsnummers) hebben verstrekt. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 24 juni 2021 het beroep van eisers gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 19 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 februari 2022, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep geschorst en bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, tenzij partijen binnen twee weken aangeven opnieuw gehoord te willen worden. Eisers hebben hierop niet gereageerd.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond van artikel 53a van de Participatiewet (Pw) gerechtigd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de door eisers verstrekte gegevens. De rechtbank concludeert dat het opvragen van de Kimliknummers door verweerder noodzakelijk was voor het verifiëren van de informatie over het vermogen van eisers in Turkije. De rechtbank oordeelt dat de eisers hun medewerkingsplicht hebben geschonden door deze informatie niet te verstrekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser]en
[eiseres], uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het dagelijks bestuur van de RDWI, verweerder

(gemachtigde: E. Heij).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 19 maart 2019 ingetrokken.
In het besluit van 9 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. In de uitspraak van 24 juni 2021 [1] heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op de zitting de behandeling van het beroep geschorst. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, tenzij partijen binnen twee weken laten weten dat zij opnieuw op een zitting gehoord willen worden. Eisers hebben hier niet op gereageerd.

Overwegingen

1. Eisers ontvingen sinds 21 juni 2010 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In het besluit van 7 maart 2017 heeft verweerder deze uitkering ingetrokken per 21 juni 2010, omdat eisers de op hen rustende inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van vermogen in de vorm van onroerend goed in Turkije. In de uitspraak van
2 mei 2018 heeft deze rechtbank geoordeeld dat het uit het door verweerder verrichte onderzoek verkregen bewijs voor het bezit van onroerend goed in Turkije onrechtmatig is verkregen. [2] De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat verweerder op grond van de algemene onderzoeksbevoegdheid als bedoeld in artikel 53a van de Pw alsnog onderzoek kan doen naar de eventuele aanwezigheid van onroerend goed in Turkijke.
2. Na de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de eerder door eisers verstrekte gegevens. Op 15 juni 2018 heeft verweerder eisers een inlichtingenformulier toegestuurd. Eisers hebben dit formulier op 7 januari 2019 ingeleverd. Zij hebben de vraag of zij beschikken over onroerend goed in het buitenland ontkennend beantwoord. Daarbij hebben zij opgemerkt dat ‘de stukken reeds zijn ingebracht’. Bij brief van 4 maart 2019 heeft verweerder verzocht om de Kimliknummers (Turkse identiteitsnummers) van eisers. Bij
e-mail van 11 maart 2019 hebben eisers aangegeven dat zij alles al hebben ingediend.
3. In het besluit van 6 mei 2019 heeft verweerder het recht op bijstand van eisers per 12 maart 2019 ingetrokken, omdat zij geen Kimliknummers hebben verstrekt. In het bestreden besluit (van 19 oktober 2021) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. De juistheid van dit besluit staat ter beoordeling in deze procedure.
4. Verder hebben eisers hebben op 24 december 2019 een aanvraag bijstand gedaan met ingang van 12 maart 2019. Eisers hebben bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. In de uitspraak van 4 december 2020 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. [3] Eisers hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
5. Op 13 januari 2020 hebben eisers een aanvraag om bijstand gedaan met ingang van 12 maart 2019. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Eisers hebben geen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eisers voeren aan dat zij hun medewerkingsplicht niet hebben geschonden. Volgens eiser heeft verweerder hun Kimliknummers niet nodig om onderzoek te doen naar onroerend goed dat in Turkije op hun naam zou staan. Verweerder kan deze informatie in openbare bronnen [4] vinden en bovendien heeft verweerder alle kennis en feiten al. Eisers waren daarom niet gehouden hun Kimliknummers aan verweerder te verstrekken.
7. Verweerder mocht in het geval van eisers op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van de door eisers verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstand. Verweerder kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds spontaan uitoefenen, zonder dat daarvoor een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. In het geval van eisers was er overigens wel sprake van een dergelijk signaal. Zij hebben namelijk op het inlichtingenformulier, dat zij bij brief van 15 juni 2018 hadden ontvangen, aangegeven dat zij geen onroerend goed in het buitenland bezitten. Ook hebben zij aangegeven dat ‘de stukken reeds zijn ingebracht’. Verweerder heeft in deze toelichting naar het oordeel van de rechtbank terecht aanleiding gezien om nader onderzoek in te stellen en heeft dit onderzoek bij de huidige aanvraag van eisers mogen voortzetten. Er bestond namelijk nog steeds aanleiding om de door eiseres verstrekte informatie te verifiëren.
8. In het kader van dat onderzoek heeft verweerder de Kimliknummers van eisers opgevraagd ter verificatie van de door hen verstrekte informatie op het inlichtingenformulier. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres heeft mogen vragen om hun Kimliknummers. Deze nummers zijn namelijk nodig om de informatie die eisers hebben opgegeven over hun vermogen in Turkije te kunnen controleren. Ook is het nummer nodig om grondig onderzoek te doen bij instanties in Turkije. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat er voor verweerder geen noodzaak bestond om de Kimliknummers op te vragen. Het bijstandsverlenend orgaan wordt namelijk geacht om zo efficiënt en effectief mogelijk onderzoek te doen. Het Kimliknummer vergemakkelijkt het onderzoek aanzienlijk. Door de weigering van eisers om hun Kimliknummers te verstrekken, hebben zij dus hun medewerkingsplicht geschonden.
9. Eisers voeren verder aan dat het opvragen van de Kimliknummers een disproportioneel middel is, omdat nergens uit blijkt dat eisers vermogen hebben. Verweerder heeft daarom in strijd met artikel 8, tweede lid, van het EVRM [5] gehandeld.
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB biedt de in artikel 53a van de Pw vermelde onderzoeksbevoegdheid een wettelijke grondslag voor een inbreuk op het recht op respect voor privéleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Die inbreuk is niet onevenredig zwaar in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel van het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland door op de juiste wijze uitvoering te geven aan de bijstandswetgeving. Met het opvragen va de Kimliknummers van eisers wordt een beperkte en aanvaardbare inbreuk gemaakt op hun recht op respect voor het privéleven.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 30 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Uitspraak van deze rechtbank, UTR 20/1799.
4.Eisers wijzen op een zitting van de CRvB, 19/612 PW R004 93.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.