ECLI:NL:RBMNE:2022:1279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3020
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsrecht wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022, gaat het om de intrekking en terugvordering van het recht op bijstand van eisers, die sinds 26 september 2019 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet. De gemeente Utrecht, als verweerder, heeft het recht op bijstand van eisers opgeschort op 14 september 2020, omdat zij niet de gevraagde bankafschriften hadden overgelegd. Dit besluit werd later verlengd en uiteindelijk is het recht op bijstand ingetrokken met terugwerkende kracht tot 14 september 2020, waarbij ook teveel ontvangen bijstand over de periode van 14 september tot en met 31 oktober 2020 werd teruggevorderd.

Eisers hebben tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hun beroep stelden eisers dat zij wel degelijk stukken hadden ingeleverd, maar konden dit niet bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht het recht op bijstand had opgeschort en ingetrokken, omdat eisers niet alle gevraagde stukken tijdig hadden overgelegd. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de gemeente was om te bewijzen dat de stukken niet waren ingeleverd, maar aan eisers om aan te tonen dat zij dit wel hadden gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om het recht op bijstand op te schorten en in te trekken, en dat het beroep van eisers ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier L.L. Hol, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2020 (opschortingsbesluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers met ingang van 14 september 2020 opgeschort.
In het besluit van 19 oktober 2020 (verlengd opschortingsbesluit) heeft verweerder de opschorting van 14 september 2020 verlengd tot en met 26 oktober 2020.
In het besluit van 28 oktober 2020 (intrekkingsbesluit) heeft verweerder het recht van eisers op bijstand met ingang van 14 september 2020 ingetrokken en de teveel ontvangen bijstand over de periode van 14 september 2020 tot en met 31 oktober 2020 teruggevorderd.
In het besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het verlengde opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij niet ter zitting verschijnen. De rechtbank heeft op 22 februari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers ontvangen sinds 26 september 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de gehuwden norm. In augustus 2020 heeft verweerder - nadat hij drie meldingen heeft ontvangen inhoudende dat eisers een aparte bankrekening hebben geopend om PGB gelden op te ontvangen - een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. In dat kader heeft verweerder in de brief van 3 september 2020 eisers verzocht bankafschriften van alle rekeningnummers op naam van eisers aan te leveren voor 14 september 2020.
2. In het opschortingsbesluit van 14 september 2020 heeft verweerder het recht op bijstand van eisers met ingang van dezelfde datum opgeschort, omdat eisers de gevraagde gegevens niet hebben verstrekt. Daarbij heeft verweerder eisers een hersteltermijn gegeven om alsnog de gevraagde gegevens over te leggen.
3. Eisers hebben op 16 december 2020 een deel van de gevraagde gegevens verstrekt, maar geen bankafschriften van het rekeningnummer bij de Rabobank dat op naam staat van eiseres. Verweerder heeft eisers verzocht om van dat rekeningnummer bankafschriften aan te leveren, wat eisers op 17 september 2020 hebben gedaan. Verweerder heeft vervolgens dezelfde bankafschriften opgevraagd bij de Rabobank, omdat de handhavingsspecialist een afwijking op een bankafschrift had geconstateerd. Toen verweerder de door eisers overgelegde bankafschriften vergeleek met de bankafschriften overgelegd door de Rabobank, bleek dat eisers nog een rekeningnummer op hun naam hebben. Namelijk bij de SNS-bank. Eisers hebben dit niet gemeld. Verweerder heeft eisers in het besluit tot verlenging van de opschorting van 19 oktober 2020 verzocht om ook van dit rekeningnummer bankafschriften aan te leveren. Dat hebben eisers niet binnen de gestelde termijn gedaan. Daarom heeft verweerder op 28 oktober 2020 het recht op bijstand van eisers ingetrokken met ingang van 14 september 2020. Dat betekent dat eisers de teveel betaalde ontvangen bijstand over de periode van 14 september 2020 tot en met 31 oktober 2020 moeten terugbetalen. Na verrekening komt dit neer op een bedrag van € 2.020,70.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het verlengde opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit gehandhaafd, omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. [1]
5. Eisers zijn het niet eens met deze beslissing en hebben daarom beroep ingesteld. Eisers voeren aan dat zij wel degelijk stukken hebben ingeleverd bij de receptiebalie van verweerder, ook al hebben zij hier geen bewijs van. Verder heeft verweerder in zijn beoordeling niet betrokken dat hij eisers opnieuw bijstand heeft toegekend en het verweerder kennelijk wel duidelijk was dat de desbetreffende rekening niet van eisers was.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag het recht op bijstand opschorten als een bijstandontvanger gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en dit hem te verwijten valt. In dat geval krijgt de bijstandontvanger een termijn om het verzuim te herstellen. Verweerder mag het recht op bijstand intrekken als de bijstandontvanger het verzuim niet op tijd herstelt. [2]
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder het recht van eisers op bijstand mocht opschorten en intrekken. Eisers hebben immers niet alle gevraagde stukken overgelegd binnen de gegeven hersteltermijn, die eindigde op 26 oktober 2020. Verweerder heeft eisers specifiek gevraagd om afschriften over te leggen van het rekeningnummer bij de Rabobank op naam van eiseres en het rekeningnummer bij de SNS-bank. Eisers hebben uiteindelijk geen afschriften aangeleverd van het rekeningnummer bij de SNS-bank binnen de hersteltermijn.
8. De stelling van eisers dat zij stukken hebben ingeleverd bij de receptiebalie is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Eisers hebben niet gespecificeerd welke stukken zij bij de receptiebalie hebben ingeleverd en hebben ook geen ontvangstbevestiging overgelegd. Bovendien heeft verweerder in het opschortingsbesluit van 19 oktober 2020 eisers specifiek gevraagd om afschriften van de SNS-rekening over te leggen vóór 26 oktober 2020. Eisers hebben hier geen gehoor aan gegeven en ook niet gesteld dat zij deze stukken al eerder hebben overgelegd. Deze SNS-rekening stond op naam van eisers. Daarom mocht verweerder er van uitgaan dat eisers konden beschikken over het geld op deze rekening en dat de rekening dus onderdeel uitmaakte van het vermogen van eisers, ook al zouden eisers de rekening hebben geopend ten behoeve van vader omdat hij financiële ondersteuning nodig had. [3]
9. Verder stelt verweerder terecht dat het feit dat eisers op een later moment weer bijstand is toegekend, niet afdoet aan het bestreden besluit. De nieuwe toekenning heeft immers betrekking op een andere periode en eisers hebben bij de nieuwe aanvraag wel alle gevraagde gegevens ingeleverd.
10. Omdat eisers niet gegevens ten behoeve van de vaststelling van het recht op bijstand hebben verstrekt, was verweerder bevoegd het recht op bijstand van eisers met ingang van 14 september 2020 op te schorten, de bijstand met ingang van diezelfde datum in te trekken en de teveel ontvangen bijstand over de periode van 14 september 2020 tot en met 31 oktober 2020 terug te vorderen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 17, eerste lid, in samenhang met artikel 54, eerste en vierde lid, van de Participatiewet.
2.Zie artikel 54, eerste lid en vierde lid, van de Participatiewet.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1027).