ECLI:NL:RBMNE:2022:1253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/16/493798 / HA ZA 19-259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van ontbindingsschade afgewezen wegens niet rechtsgeldige vertegenwoordiging bij overeenkomst

In deze zaak vorderde MSG Global Solutions Benelux B.V. vergoeding van ontbindingsschade van [gedaagde sub 1] B.V. en haar indirecte bestuurders. MSG stelde dat er een overeenkomst was gesloten op 27 december 2018, maar de rechtbank oordeelde dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig was tot stand gekomen. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders van [gedaagde sub 1] gezamenlijk bevoegd waren om de vennootschap te vertegenwoordigen, en dat de overeenkomst niet door beide bestuurders was ondertekend. MSG had onvoldoende bewijs geleverd dat er een volmacht was verleend aan [gedaagde sub 4] om de overeenkomst te ondertekenen. Hierdoor was [gedaagde sub 1] niet gebonden aan de overeenkomst en kon MSG geen aanspraak maken op vergoeding van ontbindingsschade. De rechtbank wees de vorderingen van MSG af en veroordeelde MSG in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. tot een bedrag van € 16.027,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/493798 / HA ZA 19-259
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MSG GLOBAL SOLUTIONS BENELUX B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht
hierna te noemen: MSG
eiseres
advocaat mr. C. Jeloschek
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende te [plaatsnaam 1]
hierna te noemen: [gedaagde sub 1]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats 2] en kantoorhoudende te [plaatsnaam 2]
hierna te noemen: [gedaagde sub 2]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats 3] en kantoorhoudende te [plaatsnaam 2]
hierna te noemen: [gedaagde sub 3]
4.
[gedaagde sub 4]
wonende te [woonplaats 1]
hierna te noemen: [gedaagde sub 4]
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.
Gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1]
hierna te noemen: [gedaagde sub 5]
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6] B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1]
hierna te noemen: [gedaagde sub 6]

7 [gedaagde sub 7]

wonende te [woonplaats 2]
hierna te noemen: [gedaagde sub 7]
gedaagden
advocaat mr. F.R. Omta

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 40
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 134-3
  • de conclusie van repliek met producties 41 tot en met 43
  • de conclusie van dupliek met producties 135 tot en met 137.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank, omdat zij behoefte had aan nadere informatie van partijen en de mogelijkheid van een schikking wilde onderzoeken, een mondelinge behandeling bepaald.
1.3.
Op 25 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunten toegelicht en de meervoudige kamer van de rechtbank heeft partijen vragen gesteld. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben aan het einde van deze mondelinge behandeling om vonnis gevraagd. Aan partijen is toen verteld dat er op 9 maart 2022 een vonnis zal komen.

2.Wie zijn partijen?

2.1.
MSG is een bedrijf dat zich richt op het ontwikkelen en implementeren van software en het verrichten van consultancydiensten op het gebied van IT. Deze dienstverlening bestaat voor een belangrijk deel uit het leveren en implementeren van standaardsoftware van de leverancier SAP en aanvullende ontwikkelwerkzaamheden ten aanzien van deze software van SAP.
2.2.
[gedaagde sub 1] is een projectvennootschap. Zij is op 12 april 2018 opgericht in verband met de wens van de coöperatie Employee Benefits Competence Centre U.A. (EBCC ) om een internationaal pensioenplatform te realiseren. EBCC was daarover vanaf 2017 met MSG en SAP (de softwareleverancier) in gesprek.
2.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] zijn de bestuurders van [gedaagde sub 1] .
2.4.
[gedaagde sub 3] is de bestuurder van [gedaagde sub 2] .
[gedaagde sub 4] is de bestuurder van [gedaagde sub 3] .
[gedaagde sub 4] is daarnaast ook [functie 1] ( [.] ) van EBCC en medeoprichter van [gedaagde sub 1] .
2.5.
[gedaagde sub 6] is de bestuurder van [gedaagde sub 5] .
[gedaagde sub 7] is één van de bestuurders van [gedaagde sub 6] .
[gedaagde sub 7] is daarnaast ook [functie 1] van EBCC en medeoprichter van [gedaagde sub 1] .

3.Waar gaat de zaak in het kort over?

3.1.
In deze zaak gaat het om vergoeding van ontbindingsschade. MSG vordert deze schade van [gedaagde sub 1] en van haar (indirect) bestuurders (gedaagde sub 2 tot en met 7).
3.2.
MSG voert ter onderbouwing daarvan, samengevat, het volgende aan.
3.2.1.
MSG heeft op 27 december 2018 een overeenkomst met [gedaagde sub 1] gesloten. Deze overeenkomst is vastgelegd in de volgende documenten:
- het “ Statement of Work SAP Generic Pension Solution” (hierna: het SoW)
(productie 10 van MSG)
- de algemene voorwaarden van MSG (productie 11 van MSG), en
- het “Addendum to SoW SAP Generic Pension Solution (v. 2018-12-19 final)”
(hierna: het Addendum), (productie 12 van MSG).
3.2.2.
In het SoW is overeengekomen dat MSG een pensioenplatform voor [gedaagde sub 1] zal ontwikkelen tegen een vaste prijs van € 4.000.000 exclusief btw. Daarbij moest deze vaste prijs in vier deelbetalingen door [gedaagde sub 1] worden betaald. De eerste deelbetaling van
€ 1.300.000 exclusief btw werd bij de start van het project op 2 januari 2019 opeisbaar (artikel 10.1. van het SoW).
In het Addendum is overeengekomen dat er nog over de daarin in artikel 5 genoemde onderwerpen verder wordt gesproken. Als dit ertoe leidt dat MSG minder werkzaamheden hoeft te verrichten, dan wordt ter keuze van [gedaagde sub 1] een korting verleend op de vaste prijs zoals vermeld in het SoW of op toekomstig te verrichten werkzaamheden (artikel 7 van het Addendum). Overeengekomen is dat hierover op uiterlijk 26 januari 2019 duidelijkheid en overeenstemming moet zijn.
Deze afspraak betekende niet dat de betalingsverplichting zoals genoemd in artikel 10.1 van het SoW werd uitgesteld.
3.2.3.
MSG heeft op 18 februari 2019 een factuur voor de eerste deelbetaling aan [gedaagde sub 1] gestuurd (productie 14 van MSG).
3.2.4.
[gedaagde sub 1] heeft deze eerste deelbetaling niet betaald, waardoor zij is tekortgeschoten in haar betalingsverplichting. Ook na sommaties van MSG en de advocaat van MSG, waarin een uiterste termijn voor nakoming is gesteld, heeft [gedaagde sub 1] deze eerste deelbetaling niet betaald. [gedaagde sub 1] is daardoor met de nakoming van haar betalings-verplichting in verzuim geraakt.
3.2.5.
MSG heeft vanwege deze tekortkoming van [gedaagde sub 1] de overeenkomst in een brief van 18 april 2019 ontbonden (productie 26 van MSG).
3.2.6.
MSG lijdt schade doordat geen wederzijdse nakoming, maar ontbinding van de overeenkomst heeft plaatsgevonden (ontbindingsschade). Deze schade bedraagt in totaal € 2.279.703,25.
3.2.7.
[gedaagde sub 1] moet deze ontbindingsschade op grond van artikel 6:277 BW aan MSG vergoeden. Ook de (indirecte) bestuurders van [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 2 tot en met 7) zijn op grond van bestuurdersaansprakelijkheid hoofdelijk aansprakelijk voor deze ontbindingsschade.
3.3.
MSG vordert in deze procedure dat:
a. voor recht wordt verklaard dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door MSG
geleden schade als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde sub 1]
b. [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling aan MSG van
primair, € 2.279.703,25, althans een door de rechtbank te betalen bedragen,
subsidiairde schade op te maken bij staat
c. voor recht wordt verklaard dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk
aansprakelijk zijn voor de door MSG geleden schade als gevolg van de
tekortkoming van [gedaagde sub 1] , indien [gedaagde sub 1] niet aan haar betalingsverplichtingen
voldoet of kan voldoen binnen 14 dagen na het vonnis, althans binnen een door de
rechtbank te bepalen termijn
d. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 4] , en
[gedaagde sub 7] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan MSG van hetgeen
waartoe [gedaagde sub 1] wordt veroordeeld, indien [gedaagde sub 1] niet aan haar
betalingsverplichtingen voldoet of kan voldoen binnen 14 dagen na het vonnis,
althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. voert gemotiveerd verweer tegen deze vorderingen van MSG.
Zij voert primair als verweer dat de door MSG gestelde overeenkomst (het SoW en het Addendum) niet is totstandgekomen, zodat daarom al geen sprake kan zijn van de verplichting om ontbindingsschade te vergoeden.
[gedaagde sub 1] voert daartoe, onder andere, aan dat op grond van de statuten van [gedaagde sub 1] de bestuurders van [gedaagde sub 1] ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] ) alleen gezamenlijk bevoegd waren om [gedaagde sub 1] te vertegenwoordigen en in dat verband overeenkomsten namens [gedaagde sub 1] te sluiten. Het SoW en het Addendum zijn echter niet door de bestuurders, althans niet door beide bestuurders, van [gedaagde sub 1] ondertekend, zodat geen sprake is van rechtsgeldige vertegenwoordiging.
3.5.
MSG voert als reactie op dit primaire verweer van [gedaagde sub 1] aan dat:
- [gedaagde sub 4] een volmacht had van [gedaagde sub 5] om het SoW en het Addendum
te sluiten en namens haar te ondertekenen, waardoor wel sprake is van een
rechtsgeldige vertegenwoordiging, en
- voor zover geoordeeld wordt dat geen sprake is van rechtsgeldige
vertegenwoordiging, [gedaagde sub 1] toch aan het SoW en het Addendum (de
overeenkomst) is gebonden, omdat [gedaagde sub 1] het SoW en het Addendum heeft
bekrachtigd.

4.De beoordeling

Het oordeel
4.1.
Het in 3.4. genoemde primaire verweer van [gedaagde sub 1] slaagt. Dit brengt al mee dat de vorderingen van MSG moeten worden afgewezen. MSG wordt daarbij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld. Aan de beoordeling van wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt daarom niet toegekomen.
De motivering van het oordeel
4.2.
Hierna wordt uitgelegd waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Ondertekening van het SoW en het Addendum
4.3.
MSG heeft het SoW op 11 december 2018 en het Addendum op 27 december 2018 ondertekend. Namens [gedaagde sub 1] is het SoW en het Addendum op 27 december 2018 ondertekend door [gedaagde sub 4] , met daarbij de vermelding “Managing Director”. [gedaagde sub 5] heeft het SoW en het Addendum niet ondertekend.
[gedaagde sub 1] is niet rechtsgeldig vertegenwoordigd bij het ondertekenen en daarmee sluiten van het SoW en het Addendum
4.4.
Op grond van het bepaalde in artikel 2:240 lid 2 BW geldt als hoofdregel dat de individuele bestuurders (naast het bestuur) mede bevoegd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen. Dat leidt echter, zo is in het hiervoor genoemde artikel bepaald, onder andere uitzondering als in de statuten van de vennootschap wordt bepaald dat een bestuurder de vennootschap slechts met medewerking van een of meer anderen mag vertegenwoordigen. Deze uitzondering doet zich in dit geval voor. In de statuten van [gedaagde sub 1] is namelijk bepaald dat de individuele bestuurders alleen samen met een andere bestuurder bevoegd zijn om [gedaagde sub 1] te vertegenwoordigen. Deze beperking is ook vermeld in het handelsregister (productie 2 MSG).
4.5.
[gedaagde sub 1] kan dus, in beginsel, alleen rechtsgeldig worden vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 5] samen. Dat is niet gebeurd, aangezien [gedaagde sub 5] het
Sow en het Addendum niet heeft ondertekend. Of [gedaagde sub 4] het SoW en het Addendum, zoals [gedaagde sub 1] betoogt en MSG bestrijdt, niet als bestuurder van [gedaagde sub 2] heeft ondertekend, kan, zoals uit het navolgende volgt, in het midden blijven.
4.6.
Dit leidt echter uitzondering als aan [gedaagde sub 4] , zoals MSG ook betoogt, door [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 5] een volmacht is verleend om het SoW en het Addendum mede namens [gedaagde sub 5] te ondertekenen en daarmee te sluiten.
MSG heeft echter, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 1] c.s., onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat deze volmacht is verleend.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 5] (in de persoon van haar bestuurder [gedaagde sub 7] ) aan [gedaagde sub 4] de door MSG gestelde volmacht heeft verleend.
De - door [gedaagde sub 1] betwiste - stelling van MSG dat [gedaagde sub 4] tegen haar heeft gezegd dat [gedaagde sub 7] hem een volmacht heeft gegeven, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast geldt dat als de gestelde volmacht was gegeven, het voor de hand zou hebben gelegen dat
[gedaagde sub 4] tweemaal zijn handtekening zou hebben gezet: eenmaal in hoedanigheid van indirect bestuurder van [gedaagde sub 1] , en eenmaal namens [gedaagde sub 7] in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van [gedaagde sub 1] . Dat is niet gebeurd.
Gevolg van de onbevoegde vertegenwoordiging: [gedaagde sub 1] is niet gebonden aan het SoW en het Addendum
4.7.
Het gevolg van de hiervoor vastgestelde onbevoegde vertegenwoordiging is dat
de omstandigheid dat [gedaagde sub 4] zijn handtekening onder de SoW heeft gezet, niet tot gevolg heeft gehad dat de overeenkomst (het SoW en het Addendum) tot stand is gekomen.
Geen bekrachtiging door [gedaagde sub 1]
4.8.
MSG voert aan dat [gedaagde sub 1] het aangaan van de SoW en het Addendum (de overeenkomst) heeft bekrachtigd, waardoor [gedaagde sub 1] daaraan toch gebonden is. [gedaagde sub 1] betwist dat zij het aangaan van de overeenkomst heeft bekrachtigd.
4.9.
De rechtbank begrijpt dat MSG zich beroept op de bekrachtiging overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:69 in relatie met artikel 3:78 BW.
De bekrachtiging moet gelet op dit artikel door [gedaagde sub 1] zijn gedaan. Daarbij geldt geen vormvereiste. Het kan dus schriftelijk, mondeling of stilzwijgend worden gedaan.
Aan de hand van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 tot en met 3:35 BW (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1400, [achternaam] /BMW) moet worden bepaald of sprake is van een bekrachtigingshandeling.
4.10.
Beoordeeld moet dus worden of MSG gelet op alle zich tussen partijen voorgedane omstandigheden gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [gedaagde sub 1] het SoW en het Addendum (de overeenkomst) bekrachtigde.
4.11.
MSG voert aan dat na de ondertekening van het SoW en het Addendum:
- partijen samen aan de slag zijn gegaan met het project
- verschillende besprekingen zijn gevoerd, waarbij ook [gedaagde sub 5] aanwezig was
- [gedaagde sub 1] aan MSG te kennen heeft gegeven dat zij wilde dat MSG het Addendum
nakwam.
Volgens MSG heeft [gedaagde sub 1] daardoor het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij het SoW en het Addendum bekrachtigde.
4.12.
MSG wordt hierin niet gevolgd. MSG mocht er, zoals hierna wordt uitgelegd, hoogstens gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde sub 1] het Addendum bekrachtigde, maar niet dat [gedaagde sub 1] ook het SoW bekrachtigde.
4.12.1.
Vlak voordat het SoW en het Addendum op 27 december 2018 door [gedaagde sub 4] werden ondertekend, heeft er nog een e-mailcorrespondentie plaatsgevonden, met als onderwerp: “Verfijnen van de SoW”.
[A] ( [functie 1] / [functie 2] van EBCC) voerde samen met [gedaagde sub 4] de onderhandelingen over de inhoud van het SoW en het Addendum. Hij schrijft in een e-mail van 25 december 2018 21:31 (productie 60 van [gedaagde sub 1] c.s.) het volgende aan onder andere [B] ( [functie 1] van MSG) en [gedaagde sub 4] :
“Bijgaand het concept addendum op de SoW overeenkomst tussen msg en [gedaagde sub 1] , zoals ik de uitkomst van de bespreking van afgelopen vrijdag heb begrepen.
Mag ik daarnaast aandacht vragen voor de situatie dat het bereiken van resultaat in het nader overleg tussen msg en [gedaagde sub 1] in januari 2019 van invloed is op het al dan niet aangaan van een verplichting van ebcc jegens SAP? De overeenkomst tussen ebcc en SAP veronderstelt immers een overeenkomst tussen msg en [gedaagde sub 1] . Persoonlijk heb ik voor 100% de overtuiging dat de nadere precisering in januari 2019 alleen maar ten goede zal komen aan de kwaliteit van het door de drie (vier) partijen in uitvoering te nemen project.
Maar formeel zal de voor donderdag geplande tekensessie niet alleen ten aanzien van msg/ [gedaagde sub 1] maar ook ten aanzien van SAP/ebcc geschieden onder het voorbehoud aan de zijde van ebcc van overeenstemming tussen msg en [gedaagde sub 1] in januari 2019 conform het addendum.
[A] schrijft vervolgens in zijn e-mail van 26 december 2018 20:53 het volgende aan diverse personen van SAP en [gedaagde sub 4] :
“(…)
Wij hebben goed begrepen dat SAP haar overeenkomst niet wil koppelen aan de overeenkomst met msg. Daarom moeten wij dat zelf doen. Een overeenkomst met SAP zonder een overeenkomst met msg is voor ons net zo zinledig als een overeenkomst met msg zonder een overeenkomst met SAP. Nu de overeenkomst met msg nog verfijning behoeft, en nu is voorzien dat die verfijning medio januari 2019 zijn afronding zou moeten krijgen is de ondertekening van de overeenkomst met msg formeel niet 100% zeker. Die zekerheid wordt pas verkregen medio januari 2019, met de oplevering van de in gemeenschappelijk overleg op te stellen documenten.
Nu verwacht ik daar geen problemen mee, maar formeel is er nog geen sprake van overeenstemming, nu die belangrijke documenten nog moeten worden opgemaakt. De vraag is concreet wat de positie van ebcc is, als wij morgen met SAP de overeenkomsten tekenen, maar medio januari 2019 zou (onverhoopt) blijken dat er toch, of nog geen finale overeenstemming met msg is bereikt? Als dat zou betekenen dat ebcc dan toch aan een overeenkomst met SAP gehouden zou zijn, ook al zou ebcc niet een product van SAP cloud services te gelde kunnen maken, dan is het niet rationeel om morgen te tekenen en kan de tekensessie beter met 2 tot 3 weken verlaat worden naar medio januari 2019, als wel duidelijkheid is verschaft, ook al zou dat een vertraging in de oplevering tot gevolg hebben.
(…).”
[A] heeft deze laatste e-mail op dezelfde dag doorgestuurd aan [B] (van MSG) met daarbij alleen de vermelding “fyi” wat staat voor “for your information”.
4.12.2.
Uit deze e-mailwisseling volgt dat EBCC/ [gedaagde sub 1] ervan uitging dat er door de ondertekening van het SoW en het Addendum nog geen definitieve overeenkomst werd gesloten. Partijen moesten eerst nog overeenstemming bereiken over de in het Addendum genoemde onderwerpen. Pas als die overeenstemming zou worden bereikt, zou er volgens EBCC/ [gedaagde sub 1] sprake zijn van een definitieve overeenkomst. [gedaagde sub 1] verwachtte daarbij dat die overeenstemming medio januari 2019 zou kunnen worden bereikt.
Juridisch vertaald was er in de visie van [gedaagde sub 1] dus sprake van een voorwaardelijke overeenkomst, wat betekent dat de overeenkomst pas tot stand komt nadat de voorwaarde (en dat is in dit geval het bereiken van overeenstemming over de onderwerpen genoemd in het Addendum) is vervuld.
4.12.3.
MSG wist of moet hebben geweten dat [gedaagde sub 1] ervan uitging dat nog geen definitieve overeenkomst, maar een voorwaardelijke overeenkomst, was gesloten. MSG was immers bekend met de hiervoor geciteerde e-mails.
4.12.4.
MSG heeft, zo heeft [B] tijdens de mondelinge behandeling verklaard, niet op de hiervoor geciteerde e-mails gereageerd, en ook niet aan [gedaagde sub 1] laten weten dat volgens haar al wel sprake was van een definitieve overeenkomst.
4.12.5.
De eerste bespreking over de in het Addendum genoemde onderwerpen heeft, daarover zijn partijen het eens, op 22 januari 2019 plaatsgevonden. In het kader van deze bespreking heeft, zo heeft [B] tijdens de mondelinge behandeling verklaard, MSG afstand gedaan van de eerder door haar bedongen uiterste termijn (26 januari 2019) om overeenstemming over de in het Addendum genoemde onderwerpen te bereiken.
Vanaf dat moment gold dus een onbepaalde termijn voor het bereiken van overeenstemming over de punten zoals genoemd in artikel 5 van het Addendum.
4.12.6.
Op 18 februari heeft MSG haar factuur voor een eerste deelbetaling van € 1,3 miljoen naar [gedaagde sub 1] gestuurd. In een e-mail van 26 februari 2019 (productie 70 van [gedaagde sub 1] c.s.) schrijft [A] aan onder andere [B] (MSG) en [gedaagde sub 4] dat de reeds ontvangen declaraties moeten (de rechtbank leest: declaratie moet) worden ingetrokken, omdat deze niet gebaseerd zijn (rechtbank: is) op afspraken en inspanningen. Deze e-mail onderstreept dat [gedaagde sub 1] ervan uitging dat er op dat moment nog steeds geen definitieve overeenkomst was tot stand gekomen. Dat er op dat moment ook nog geen overeenstemming was over de punten die zijn genoemd in artikel 5 van het Addendum, staat ook niet ter discussie.
4.12.7.
Partijen hebben na de ondertekening van het SoW en het Addendum nooit het punt bereikt dat zij overeenstemming hebben bereikt over alle onderwerpen zoals die in het Addendum zijn vermeld. Dit blijkt ook uit de ingebrekestelling die [gedaagde sub 1] op
20 april 2019 (productie 28 van MSG) aan MSG verstuurd heeft. In die ingebrekestelling merkt [gedaagde sub 1] op dat sprake is van een voorwaardelijke overeenkomst en vordert [gedaagde sub 1] kort gezegd nakoming door MSG van het Addendum.
4.12.8.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden (in onderling samenhang bezien) moet het voor MSG duidelijk zijn geweest dat [gedaagde sub 1] in de veronderstelling verkeerde dat een voorwaardelijke overeenkomst tot stand zou komen respectievelijk tot stand was gekomen, en dat pas een definitieve overeenkomst tot stand zou komen als partijen overeenstemming zouden bereiken over de punten genoemd in het Addendum. MSG moest alle gedragingen van [gedaagde sub 1] begrijpen in het licht van deze aan haar bekende veronderstelling van [gedaagde sub 1] . MSG kon er daarom niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat [gedaagde sub 1] het aangaan van het SoW bekrachtigde. Hooguit kon MSG erop vertrouwen dat het Addendum werd bekrachtigd, aangezien [gedaagde sub 1] zich na 27 december 2018 heeft ingespannen om tot overeenstemming te komen over de punten in artikel 5 van het Addendum, en zij daarvan nakoming vorderde in haar hiervoor genoemde ingebrekestelling van 20 april 2019.
Conclusie: de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en de (indirecte) bestuurders moeten worden afgewezen
4.13.
De conclusie is dat [gedaagde sub 1] niet gebonden is aan het SoW. MSG heeft het SoW daarom niet kunnen ontbinden. Dit betekent dat MSG ook geen aanspraak kan maken op vergoeding van ontbindingsschade. De tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vorderingen moeten daarom worden afgewezen.
4.14.
De vorderingen tegen de (indirecte) bestuurders moeten ook worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van het onbetaald en onverhaalbaar blijven van een vordering op de vennootschap ( [gedaagde sub 1] ).
Aan de beoordeling van de vraag of sprake is van de overige vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid wordt daarom niet toegekomen.
Proceskosten
4.15.
MSG wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht 4.030,00
- salaris advocaat
11.997,00(3 punten × tarief € 3.999)
Totaal € 16.027,00
4.16.
De proceskostenveroordeling wordt, zoals door [gedaagde sub 1] c.s. is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. MSG heeft daartegen overigens ook geen verweer gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af
5.2.
veroordeelt MSG in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 16.027,00
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. R.J. Praamstra en mr. M.J.R. Brons en door mr. J.K.J. van den Boom in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG