In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 juli 2021, waarin zijn beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant, die de auto feitelijk had geparkeerd, stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, ondanks dat de uitspraak op bezwaar was gericht aan een bedrijf. De rechtbank heeft de zitting op 15 oktober 2021 gehouden, waarbij de opposant aanwezig was en de heer [A] namens BGHU. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak onterecht zonder zitting was gedaan, omdat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de opposant, als feitelijke parkeerder van de auto, wel degelijk belanghebbende was en dat hij recht had op toegang tot de rechter. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, waardoor de eerdere uitspraak verviel en de zaak verder inhoudelijk behandeld zou worden. Er werden geen proceskosten vergoed.