ECLI:NL:RBMNE:2022:1237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/3424-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 10 november 2021, waarin hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de opposanten ten tijde van de uitspraak nog geen griffierecht hadden betaald en hiervoor geen geldige reden hadden opgegeven. De opposanten hadden verzocht om beoordeling van hun verzet, maar de rechtbank kon geen inhoudelijke beoordeling maken omdat het verzet enkel betrekking had op de vraag of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank bevestigde dat de opposanten niet tijdig het griffierecht hadden betaald en dat zij geen beroep op betalingsonmacht hadden gedaan, wat hen de mogelijkheid had gegeven om vrijstelling van het griffierecht aan te vragen. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de partijen werden geïnformeerd dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 op het verzet van

[opposanten] , te [woonplaats] , opposanten,

en

Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, geopposeerde(gemachtigde: V. Tuchkova).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van geopposeerde van 22 juli 2021.
In de uitspraak van 10 november 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Opposanten en geopposeerde zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 november 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposanten het griffierecht niet (op tijd) hebben betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 10 november 2021 niet juist was.
3. Opposanten hebben op 9 en 12 december 2021 aan de rechtbank stukken gestuurd en verzocht deze mee te nemen bij de beoordeling van dit verzet. Bij brief van 22 november 2021 heeft de rechtbank aan opposanten laten weten dat nieuwe stukken uiterlijk 11 dagen voor de zitting door de rechtbank dienen te zijn ontvangen. De stukken van 9 december 2021 zijn dus te laat ingediend en zullen daardoor niet worden meegenomen bij de beoordeling van het verzet.
4. Opposanten geven aan dat zij het niet eens zijn met de verzetsprocedure. Zij verwijzen daarbij naar artikel 8:55 van de Awb. Door de besluiten van verweerder en door de uitspraak van de rechtbank wordt de toegang tot de rechter ernstig belemmerd. Opposanten verwijzen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en vragen de rechtbank om uitspraak te doen zodat verweerder het griffierecht moet vergoeden. In de afgelopen zeven jaar worden alle besluiten voor bijzondere bijstand afgewezen door verweerder. In de uitspraak ontbreekt enige motivering die ziet op de financiële omstandigheden van opposanten. Met de algemene uitspraak van de rechtbank ontslaat de rechtbank zich om op grond van beslagvrije voet het beroep te beoordelen. Opposanten verwijzen vervolgens naar artikel 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en een arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens [1] . Op 2 december 2021 hebben opposanten aanvullende gronden ingediend. In deze gronden geven zij aan dat zij hebben aangetoond dat zij onder het bestaansminimum leven. Zij leggen daarbij bijlagen over die zien op eerdere procedures die zij onder andere bij de CRvB hebben gevoerd.
5. De rechtbank is het niet eens met opposanten. Vast staat dat opposanten ten tijde van het doen van de uitspraak van 10 november 2021 nog geen griffierecht hadden betaald en daarvoor ook geen reden aan de rechtbank hadden gegeven. Indien zij in beroep hadden aangegeven het griffierecht om financiële redenen niet te kunnen betalen, een zogenoemd beroep op betalingsonmacht, dan had de rechtbank aan de hand van financiële gegevens van opposanten kunnen beoordelen of zij in aanmerking komen voor vrijstelling van betaling van griffierecht. Dat is kort gezegd het geval wanneer sprake is van een inkomen onder 95% van de geldende bijstandsnorm. Hoe een beroep op betalingsonmacht kan worden gedaan, staat duidelijk aangegeven op de herinneringsnota. Nu opposanten geen beroep op betalingsonmacht hebben gedaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep wegens het niet betalen van griffierecht kennelijk niet-ontvankelijk is.
6. Omdat opposanten de mogelijkheid hadden om in geval van een inkomen onder het 95% van de geldende bijstandsnorm de procedure te voeren zonder betaling van griffierecht, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dat het heffen van griffierecht opposanten wezenlijk heeft belemmerd in hun recht op toegang tot de rechter. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 18 februari 2014. [2]
7. Ter voorlichting aan opposanten merkt de rechtbank nog op dat zij niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geding nu in verzet uitsluitend de vraag aan de orde is of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met het niet tijdig voldoen van het griffierecht. Aan een bespreking van de stellingen van opposant met betrekking tot het onderliggende inhoudelijke geschil omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar kan de rechtbank dan ook niet toekomen.
8. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
10 november 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de rechten van de Mens, 09 oktober 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC1044, (Airey/Ierland).