In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 10 november 2021, waarin hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de opposanten ten tijde van de uitspraak nog geen griffierecht hadden betaald en hiervoor geen geldige reden hadden opgegeven. De opposanten hadden verzocht om beoordeling van hun verzet, maar de rechtbank kon geen inhoudelijke beoordeling maken omdat het verzet enkel betrekking had op de vraag of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank bevestigde dat de opposanten niet tijdig het griffierecht hadden betaald en dat zij geen beroep op betalingsonmacht hadden gedaan, wat hen de mogelijkheid had gegeven om vrijstelling van het griffierecht aan te vragen. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de partijen werden geïnformeerd dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze uitspraak.