ECLI:NL:RBMNE:2022:1236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2821-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, tegen een eerdere uitspraak van 31 augustus 2021 waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante had verzet aangetekend omdat zij van mening was dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geopposeerde opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet tijdig beslissen, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat de dwangsom op 29 augustus 2021 was volgelopen, en dat dit van belang was voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak niet juist was en verklaarde het verzet gegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen nader onderzoek nodig was en dat er direct uitspraak kon worden gedaan. Geopposeerde werd opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 200,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 30.000,-. Tevens werd geopposeerde veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan opposante.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 2821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, geopposeerde

(gemachtigde: M. Looijs).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het uitblijven van een besluit van geopposeerde.
In de uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Geopposeerde is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 31 augustus 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In een vorig beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft de rechtbank aan geopposeerde opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen en als hij dit niet doet hem een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Omdat deze dwangsom nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 31 augustus 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 31 augustus 2021 niet juist. In haar verzetschrift en ter zitting geeft zij het volgende aan. Opposante geeft aan dat nergens in de wet staat dat er geen nieuw beroep niet tijdig beslissen kan worden ingediend terwijl de dwangsom nog loopt. De rechtbank overweegt terecht dat de dwangsom slechts een prikkel is voor het bestuursorgaan om een beslissing te nemen en niet een verlenging van de beslistermijn. De beslistermijn is de termijn die rechtbank expliciet oplegt aan het bestuursorgaan. Bij overschrijding van die beslistermijn staat opposante niets in de weg om nogmaals een beroep niet tijdig beslissen in te dienen. Als dit wel het geval was dan zou dit betekent dat de beslistermijn bijna acht maanden zou zijn. Opposante stelt dat het beroep is ingediend om informatie te verkrijgen en niet om de dwangsom te ontvangen. Opposante gaat in haar verzetschrift verder in op de redenen waarom zij een Wob-verzoek heeft ingediend bij geopposeerde.
4. De rechtbank is het deels eens met opposante. Voor de ontvankelijkheid van het beroep is het wel van belang of dat de dwangsom is volgelopen. De rechtbank verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2021. [1] In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op de zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. Niet van belang is dus de datum waarop het beroep is ingediend, maar op welke datum het onderzoek gesloten wordt. Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 31 augustus 2021 is de dwangsom op 29 augustus 2021 volgelopen. Op de datum van de uitspraak was de dwangsom dus al wel volgelopen. Hierdoor had de rechtbank conform de uitspraak van de Afdeling het beroep van opposante niet niet-ontvankelijk mogen verklaren.
5. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 31 augustus 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
6. De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek nodig is, maar dat er ook direct direct uitspraak kan worden gedaan.
7. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 januari 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het verzoek van opposante. De rechtbank stelt verder vast dat de dwangsom uit de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2021 op 29 augustus 2021 is volgelopen en dat opposante op 2 juli 2021 beroep heeft ingesteld.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Omdat geopposeerde nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat hij dit alsnog moet doen. Geopposeerde moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat geopposeerde een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 30.000,-.
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat opposante een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 759,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0.5 punt voor het indienen van verzetschrift en 0.5 punt voor het verschijnen op de verzetszitting).
12. Omdat het beroep gegrond is moet geopposeerde het griffierecht aan opposant terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt geopposeerde op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat geopposeerde aan opposante een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 30.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat opposante heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan opposante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U kunt daar ook om een voorlopige voorziening vragen. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.