In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, tegen een eerdere uitspraak van 31 augustus 2021 waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante had verzet aangetekend omdat zij van mening was dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geopposeerde opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet tijdig beslissen, tot een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat de dwangsom op 29 augustus 2021 was volgelopen, en dat dit van belang was voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak niet juist was en verklaarde het verzet gegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen nader onderzoek nodig was en dat er direct uitspraak kon worden gedaan. Geopposeerde werd opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 200,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 30.000,-. Tevens werd geopposeerde veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan opposante.