ECLI:NL:RBMNE:2022:1232

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/4555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een handhavingsverzoek ingediend tegen het slopen van een dwarsmuur en een steunpilaar in een pand. Na afwijzing van dit verzoek door de gemeente, heeft de eiser meerdere keren beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van de gemeente op zijn bezwaar. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken dwangsommen opgelegd aan de gemeente voor het niet tijdig nemen van een beslissing. In deze uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de dwangsom uit de laatste uitspraak op het moment van indienen van het beroep nog niet was volgelopen, maar dat de rechtbank nu aanleiding ziet om de beleidslijn niet toe te passen. Hierdoor is het opvolgende beroep ontvankelijk verklaard.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente opnieuw een besluit moet nemen op het bezwaar van de eiser, binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens is de rechtbank van mening dat er een hogere dwangsom van € 400,- per dag moet worden opgelegd, met een maximum van € 60.000,-, omdat de gemeente ondanks eerdere waarschuwingen nog steeds geen beslissing heeft genomen. De eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 379,50,- en het griffierecht van € 181,- moet door de gemeente aan de eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 30 mei 2019, door verweerder ontvangen op 3 juni 2019, heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het slopen van een dwarsmuur en een steunpilaar in het pand aan de [adres] in [plaats] . Op 23 juli 2019 heeft verweerder dit handhavingsverzoek afgewezen. Vervolgens heeft eiser op 12 augustus 2019 bezwaar ingediend. Omdat verweerder niet binnen de daarvoor gestelde termijn een beslissing op bezwaar heeft genomen heeft eiser op 3 februari 2020 een ingebrekestelling verstuurd aan verweerder.
Op 6 februari 2020 heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend. Op 1 mei 2020 heeft de rechtbank in die zaak, met nummer UTR 20/591, uitspraak gedaan en bepaald dat verweerder binnen twee weken een nieuwe beslissing moeten nemen. Als verweerder dit niet doet dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Op 26 november 2020 heeft eiser nogmaals een beroep niet tijdig beslissen ingesteld, omdat verweerder nog steeds geen besluit had genomen. Op 18 maart 2021 heeft de rechtbank in die zaak met nummer UTR 20/4345 uitspraak gedaan. In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen binnen twee weken en als hij dit niet doet, hij een dwangsom verbeurt van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Op 13 september 2021 heeft eiser nogmaals een beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. Op 18 oktober 2021 heeft de rechtbank in die zaak met nummer UTR 21/3726 uitspraak gedaan. In die uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen binnen twee weken en als hij dit niet doet, hij een dwangsom verbeurt van € 300,- per dag met een maximum van
€ 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen in.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 oktober 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3.
De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 18 oktober 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot
21 december 2021 en de rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 16 november 2021.
4. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingediend voordat de dwangsom uit de eerdere uitspraak was volgelopen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraken de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (de beleidslijn) toegepast. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021 [1] haar geen aanleiding gaf om van die beleidslijn af te wijken. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op de zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank vond dat uit deze Afdelingsuitspraak niet volgt dat de beleidslijn in alle opvolgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen buiten toepassing moet blijven.
5. De rechtbank ziet in de uitspaak van de Afdeling inmiddels wel aanleiding om de beleidslijn niet toe te passen, en om voor de vraag of een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, te bezien of de dwangsom uit de eerdere uitspraak is volgelopen op het moment dat het onderzoek werd gesloten. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 18 oktober 2021 al op
21 december 2021 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
6. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 18 oktober 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
7. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 400,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 60.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al drie keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,-.
10. Verweerder moet ook het griffiegeld aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 400,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 60.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 5 januari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.