ECLI:NL:RBMNE:2022:1220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
16/223839-21 en 16/287499-19 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het achterlaten van een zelfgemaakte nepbom op station Utrecht Lunetten en bewezenverklaring van vernieling van een hek

Op 1 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het achterlaten van een zelfgemaakte nepbom op station Utrecht Lunetten en van het vernielen van een hek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 augustus 2021 een nepbom heeft achtergelaten, maar kon niet bewezen worden dat hij dit deed met het oogmerk om anderen te laten geloven dat er een ontploffing kon plaatsvinden, zoals vereist door artikel 142a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte verklaarde dat hij de nepbom als surprise voor een vriend had gemaakt en deze per ongeluk op het perron had achtergelaten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van de verdachte en sprak hem vrij van dit feit.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het opzettelijk vernielen van een hek op 2 december 2019. De rechtbank achtte dit feit wel bewezen, op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden die de verdachte toonden terwijl hij het hek vernielde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de geringe ernst van het feit en het feit dat het een oud feit betrof. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de Nederlandse Spoorwegen, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat aan de vordering ten grondslag lag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/223839-21 en 16/287499-19 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2021, 1 maart 2022, 15 maart 2022 en 21 maart 2022. Op 21 maart 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte is op die terechtzitting in persoon (via een videoverbinding) verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de andere zaak tegen verdachte met het parketnummer 16/002311-22.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
16/223839-21 (hierna feit 1):op 19 augustus 2021 te Utrecht een zelfgemaakte nepbom heeft achtergelaten en/of geplaatst op station Utrecht Lunetten;
16/287499-19 (hierna feit 2):op 2 december 2019 te Utrecht een hek toebehorend aan [instelling] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Naar uiterlijke verschijningsvormen blijkt uit het handelen dat verdachte, door het plaatsen van een nepbom op het station Utrecht Lunetten, het oogmerk had om anderen ten onrechte te doen geloven dat een ontploffing kon worden teweeggebracht. Deze nepbom zag er, vanwege de wijze waarop ‘de bom’ was gemaakt en het rode lampje dat brandde, als echt uit. In ieder geval echt genoeg om het treinverkeer plat te leggen, het station te ontruimen en de hulpdiensten in te schakelen. Deze nepbom is door verdachte midden op het perron bij een paal neergezet, dat is gezien en verklaard door getuige [getuige 1] . Deze getuige verklaart ook dat verdachte vervolgens een vogelveer uit de nepbom trok en wegliep. De getuige is daarop uit angst voor een explosie weggerend. Verdachte noemde het zelf ook een ‘bom’ en heeft tegen een medewerker van [instelling] gezegd dat hij hier ‘mensen mee wilde laten schrikken’. De verklaring van verdachte dat hij zijn surprise zou zijn kwijtgeraakt en hierover iemand zou hebben aangesproken, vindt volgens de officier van justitie weerlegging in de bewijsmiddelen. Ook acht de officier van justitie het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat het oogmerk ontbreekt. Het specifieke oogmerk was in dit geval een surprise maken voor zijn vriend, zoals ook blijkt uit de Messenger berichten. Verdachte had bewust een spuitbus gebruikt voor de surprise, omdat dit duidt op het kunstenaar zijn. Verdachte en zijn vriend noemen zichzelf kunstenaars. Daarnaast vond hij een veer onderweg naar het station en heeft hij deze meegenomen, omdat hij een specifieke interesse heeft voor Indianen. De vraag of verdachte de surprise daadwerkelijk vergeten kan zijn, moet volgens de raadsman bevestigend worden beantwoord. Hoewel in het psychiatrisch onderzoek wordt vermeld dat verdachte formeel toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden, wordt ook het volgende benoemd: ‘Wel is er een gelijktijdigheidsverband waarbij de warrigheid en het verlies van overzicht (bij veel prikkels), al dan niet onder invloed van middelen, een rol gespeeld kan hebben in het scenario dat betrokkene zijn surprise was vergeten’. Verdachte verklaarde dat de trein er onverwachts al aankwam, maar hij nog geen kaartje had. Hierop sprak hij de conducteur aan en hij zei dat verdachte snel in kon stappen. Dit kan volgens de raadsman een rol gespeeld hebben bij het scenario dat verdachte zijn surprise was vergeten in de hectiek. Getuige [getuige 2] verklaart dat hij de surprise van verdachte heeft gezien op zijn kamer, maar dat hij zich niet realiseerde wat het was. Ook verklaart hij dat hij niet het idee had dat verdachte er verkeerde intenties mee had en het meer zag als één van zijn kunstwerken.
De raadsman stelt zich ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde op het standpunt dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de aangifte volgt dat verdachte het hek met kracht naar zich toe trok, maar het is onduidelijk waar het ‘met kracht’ uit volgt. Het zijn redelijk hoge en sterke poortdeuren en het is onduidelijk waarom het ene hek wel kapot is gegaan en het andere hek niet. Verdachte had immers beide poortdeuren vast. Volgens de raadsman was het hek de dag ervoor gemonteerd en kan dan ook niet uitgesloten worden dat het hek niet goed gemonteerd was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
Artikel 142a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr)luidt als volgt:
Hij die een voorwerp verzendt of op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats achterlaat of plaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 142a Sr blijkt dat aan het in dat artikel opgenomen bestanddeel ‘oogmerk’ geen andere betekenis dient te worden toegekend dan elders in dat wetboek. Dat wil voor de uitleg van dit wetsartikel zeggen dat het ten onrechte doen geloven het naaste doel van de verdachte moet zijn geweest, althans minst genomen noodzakelijkerwijs door hem was gewild (vgl. Hof Amsterdam 15 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2229). Het oogmerk is een specifieke opzetvorm. Wanneer het oogmerk in hetzij de delictsomschrijving hetzij in de tenlastelegging wordt genoemd, wordt dat oogmerk als een bijzondere vorm van opzet behandeld, waarvoor voorwaardelijke opzet niet voldoende is. Verder hoeft het oogmerk niet te blijken uit verklaringen van de verdachte zelf, maar kan het ook worden afgeleid uit de omstandigheden waaronder hij of zij uitlatingen doet of handelingen verricht. [1]
De rechtbank is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk als bedoeld in artikel 142a Sr. Het oogmerk van verdachte moet erop gericht zijn geweest dat door het achterlaten en/of plaatsen van de ‘nepbom’ op het station anderen ten onrechte zijn gaan geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij de nepbom als surprise voor zijn vriend had gemaakt en hem hiermee wilde laten schrikken en dat hij onderweg naar de vriend per ongeluk de nepbom op het perron heeft laten staan. De verklaring van verdachte over het maken van surprise voor zijn vriend vindt namelijk bevestiging onder andere in de facebookberichten tussen verdachte en de partner van zijn vriend waarin hij zijn komst aankondigt en het meenemen van een surprise. In deze berichten schrijft hij onder andere:
  • Kijk [getuige 3] ik heb een kadootje voor [A] gemaakt
  • Het is een Zuid-Afrikaanse bom
  • Het is mijn surprise waar ik de vorige keer over had
  • Vet he?
  • Love you
Deze vriendin heeft verder tegenover de politie verklaard: Hij zegt toch ook op dat filmpje “niet tegen [A] zeggen” Daarmee bedoel ik dat het ging om een verrassing. Op de vraag: kunnen jullie bevestigen dat [verdachte] (verdachte) geen andere bedoelingen had dan het maken van een surprise, antwoordt zij: Dat klopt. [verdachte] zou nooit iemand kwaad doen. Wij kunnen er achteraf wel om lachen. Nu realiseren we ons dat het wel heel serieus is.” Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte de intentie of het oogmerk had om de surprise achter te laten op het station met als doel
anderenten onrechte te laten geloven dat hiermee een ontploffing teweeg kon worden gebracht.
Ook uit de uiterlijke verschijningsvorm kan deze intentie niet of althans onvoldoende worden afgeleid. Weliswaar kan de rechtbank zich voorstellen dat getuige [getuige 1] is geschrokken toen hij zag dat verdachte op het station liep met de nepbom, hem op het perron plaatste, waarbij hij de indruk had dat verdachte de vogelveer eruit trok en waarna verdachte vervolgens verdwenen was, maar niet uitgesloten is dat de verklaring die verdachte hiervoor heeft gegeven, juist is. Deze verklaring houdt in dat verdachte de vogelveer onderweg had gevonden en los met zich meedroeg, dat hij de nepbom op het perron plaatste toen hij op de trein wachtte, dat de trein toen onverwacht snel aankwam, hij met de conducteur heeft gesproken over het reizen zonder kaartje en snel de trein is ingesprongen. Dat de nepbom geen vogelveer had, blijkt ook uit de foto's van de nepbom die hij via Messenger met [getuige 3] had gedeeld.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodzakelijkheidsbewustzijn (namelijk dat ondanks dat verdachte een ander motief had, hij er zich bewust van was dat van tevoren vaststond dat dat gevolg wel noodzakelijkerwijs uit die gedraging zou voortvloeien). Twee medewerkers van [instelling] , waar verdachte verbleef, zijn verdachtes kamer binnengelopen en hebben de surprise zien staan. Zij verklaren beiden dat zij het er niet uit vonden zien als bom maar meer als één van zijn kunstwerken en het gevaar hier dus ook niet van inzagen en geen aanleiding zagen dit te bespreken met de groepsleiding. Als zij kwade bedoelingen hadden verondersteld, hadden zij alarm geslagen. Zij hebben verdachte er dus ook niet op gewezen dat anderen zouden kunnen schrikken of verkeerde conclusies zouden kunnen trekken.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 19 november 2021. Daarin staat onder meer dat verdachte een eigenzinnige man is met typische opvattingen, gevoelig voor externe stress en die onder spanning makkelijk kan decompenseren. Dat uit zich dan in desorganisatie zoals warrigheid, concentratie- en geheugenstoornissen. Ook is aangegeven dat verdachte bij wat hij vertelt soms moeilijk overzicht kan houden (warrig is) en moeite heeft dingen in de tijd te plaatsen. Dit kan passen bij denkstoornissen als chronisch/restverschijnsel van psychosen. Daarnaast is verdachte bekend met het gebruik van stimulerende middelen. Het langdurig en frequent gebruik daarvan – en daarvan is sprake – kan een rol spelen bij het feit dat verdacht soms moeilijk overzicht kan houden en merkt dat zijn geheugen slecht is.
Daarnaast volgt uit de Pro Justitia rapportage dat vanuit de psychopathologie de huidige verdenking (namelijk opzettelijk de orde willen verstoren) niet goed begrepen kan worden. Bij het onderzoek wordt een zachtaardige en vermijdende man gezien die vooral zijn eigen gang wil gaan. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor eventuele (sociaal maatschappelijke) conflicten die hij zou willen uitlokken. Daarnaast lijkt het vermogen tot het plannen van een dergelijk kwaadaardig plan en dit vervolgens rustig uitvoeren, niet aanwezig bij betrokkene.
De rechtbank gaat er op basis van het vorenstaande van uit vast dat verdachte niet met de intentie op pad is gegaan om anderen op het station te doen geloven dat er een bom zou (kunnen) ontploffen. Van de kans dat anderen dat zouden geloven hoefde hij zich ook niet bewust te zijn, omdat hij op geen enkel moment het signaal heeft gekregen dat anderen daadwerkelijk zouden kunnen schrikken. Noch de partner van zijn vriend, noch zijn begeleiders hebben daarop gewezen. Het wellicht lastig te geloven verhaal dat verdachte zijn surprise per ongeluk op het perron heeft laten staan, kan begrepen worden op grond van het Pro Justitia rapport, waarin ook met zoveel woorden staat: “de warrigheid en het verlies van overzicht (bij veel prikkels), al dan niet onder invloed van middelen, kan een rol gespeeld hebben in het scenario dat verdachte zijn “surprise” was vergeten.”
Alles overziend en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde onder feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
Bewijsmiddelen [2]
Uit de aangifte van [aangever] namens [instelling] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op maandag 2 december 2019, omstreeks 4:30 uur, zag ik [verdachte] bij ons voor
het toegangshek staan op het terrein. Hij zei dat ik het toegangshek weer dicht moest doen. Vervolgens gaf hij een duw of hij drukte tegen het hek. Ik hoorde vervolgens een klik of een knal en ik zag dat het hek er vervolgens uit lag. [3]
Uit een proces-verbaal bevindingen, inhoudende het bekijken van camerabeelden, blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op maandag 2 december 2019 hebben wij de camerabeelden bekeken die ter beschikking zijn gesteld ter zake de vernieling gepleegd op 1 december 2019 op de [adres] te [woonplaats] . Wij zagen dat de verdachte vervolgens de pinnen van het toegangshek omhoog
schoof waardoor je het hek kan bewegen. Wij zagen dat de verdachte dit bij beide poortdeuren deed. Wij zagen dat de verdachte aan de buitenzijde van de poortdeuren ging staan en met beide handen een poortdeur vasthield. Wij zagen dat de verdachte vervolgens beide poortdeuren met kracht naar zich toe trok, vervolgens zagen wij dat de bovenste scharnier van de rechter poortdeur brak. Wij zagen dat de pinnen uit de poorten weer naar beneden vielen waardoor deze vast zaten aan de grond. Vervolgens zagen wij dat de verdachte de rechter poortdeur vastpakt met zijn rechterhand en het hek naar zich toe trekt. Wij zagen dat de rechter poortdeur op de grond viel en de verdachte opnieuw het terrein binnenliep. [4]
Uit de verklaring van verdachte op de zitting van 21 maart 2022 blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik heb met mijn handen het hek beetgepakt en naar mij toe getrokken. Het hek viel toen op mij enkel. [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2. op 2 december 2019 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een hek, dat geheel aan een ander, te weten aan [instelling] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van beide feiten, gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Volgens de officier van justitie is aan alle vereisten voor het opleggen van die maatregel voldaan en is de maatregel passend. Er is volgens de officier van justitie, gelet op de eerdere interventies die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, geen ander goed alternatief voorhanden. Ook kan de maatregel eraan bijdragen een oplossing te vinden voor de problematiek bij verdachte en kan er snel en effectief ingegrepen worden als er iets niet goed loopt, om vervolgens weer een doorstart te kunnen maken.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor de ten laste gelegde feiten integrale vrijspraak bepleit en verzoekt verdachte dan ook geen straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, in verband met de geringe ernst van het feit, dat het een oud feit is (uit 2019) en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aanleiding om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft daarbij mede in overweging genomen dat reeds een passende straf is opgenomen ter zake van de bewezen verklaarde misdrijven in het vonnis met parketnummer 16/002311-22.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen wapen (G2864436) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.BENADEELDE PARTIJ

De Nederlandse Spoorwegen heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.360,82. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit onder 1 en zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

11.VOORLOPIGE HECHTENIS

11.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak ter zitting verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek de voorlopige hechtenis op te heffen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, de verdediging en de officier van justitie gehoord, ter zitting aangegeven
nog geen beslissing te nemen op het verzoek de voorlopige hechtenis direct op te heffen,
omdat dit afhankelijk is van hetgeen uit de beraadslaging in de raadkamer volgt. De
rechtbank heeft na de zitting bepaald dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met
ingang van 22 maart 2022 te 12:00 uur. Deze beslissing is in een afzonderlijk bevel
vastgelegd.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
 1 STK wapen, goednummer G2864436;
Benadeelde partij
- verklaart de Nederlandse Spoorwegen niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. A.J.R. Buisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. (
16/223839-21, onder 1)
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (zelfgemaakte) nepbom, op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten treinstation Utrecht Lunetten, heeft achtergelaten en/of geplaatst, met het oogmerk een of meer anderen ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht;
(Artikel art 142a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2. (
16/287499-19, onder 1)
hij op of omstreeks 2 december 2019 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een hek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [instelling] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2019, genummerd 2019360398, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 20. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Het proces-verbaal van aangifte van 2 december 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 3.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 12.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 21 maart 2022.