Overwegingen
Heeft verzoeker spoedeisend belang bij deze procedure?
1. Een van de vereisten om een spoedprocedure als deze inhoudelijk te behandelen, is dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is.
Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep?
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Verzoeker heeft een aanvraag gedaan voor een VOG voor de functie van pedagogisch medewerker via [bemiddelaar] B.V. Hij heeft die VOG nodig om dat werk te kunnen doen. [bemiddelaar] is een bemiddelaar tussen zorginstellingen en flexwerkers. Verzoeker is sinds de zomer van 2021 door [bemiddelaar] gedetacheerd bij een zorgverlener.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat in de justitiële documentatie van verzoeker meerdere strafrechtelijke veroordelingen zijn aangetroffen. Uit die justitiële documentatie blijkt onder andere het volgende. Verzoeker is op 20 november 2019 veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak tot gevangenisstraf van 2 maanden. Op 15 maart 2019 heeft verzoeker een strafbeschikking gekregen met een geldboete voor het bezit van inbrekerswerktuigen en op 23 februari 2019 een strafbeschikking met een geldboete voor het beledigen van een politieambtenaar. Op 8 november 2018 is verzoeker veroordeeld in verband met een Opiumwetdelict tot een taakstraf van 10 uren. Op 21 maart 2018 is verzoeker veroordeeld voor diefstal in vereniging met braak en handelen in strijd met de Opiumwet tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er nog twee openstaande strafzaken waarvoor verzoeker is/zal worden gedagvaard. Het gaat daarbij om een verdenking van een diefstal in vereniging met braak die gepleegd zou zijn op 2 november 2020 en een belediging van een ambtenaar in functie die gepleegd zou zijn op 14 juni 2021. Volgens verweerder vormen deze gepleegde strafbare feiten en verdenkingen daarvan, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is aan het zogenoemde objectieve criterium voldaan. Verder heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het belang van de samenleving bij weigering van de VOG zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij de afgifte van de VOG. Dit is verweerders invulling van het subjectieve criterium. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium heeft verweerder ook veroordelingen van verzoeker uit de periode van 2009 tot 2016 betrokken. Hij is in die periode veroordeeld voor een opiumdelict, een vernieling en meerdere vermogensdelicten.
Wat is verzoekers standpunt?
5. Verzoeker is het met verweerders besluit niet eens. Hij vindt dat in zijn geval niet aan beide criteria is voldaan. Verzoeker wijst er met name op dat hij een tweede kans verdient. Hij heeft gebroken met zijn verleden, is om die reden ook verhuisd, en wil een goede toekomst opbouwen. Hij werkt zo’n negen maanden als pedagogisch medewerker tot volle tevredenheid van de opdrachtgever. Hij heeft sindsdien geen strafbare feiten meer gepleegd. De voorzieningenrechter zal hierna de beroepsgronden van verzoeker bespreken.
Over het objectieve criterium
6. Verzoeker vindt dat de motivering van verweerder over het objectieve criterium tekortschiet. Verzoeker voert aan dat niet is voldaan aan het objectieve criterium, omdat de strafbare feiten in zijn justitiële documentatie alleen vermogensdelicten en overtreding van de Opiumwet zijn, maar geen geweldsdelicten of zedendelicten en dat hij nooit is veroordeeld voor het verkopen van drugs aan jeugdigen. Volgens verzoeker brengen die strafbare feiten, indien herhaald, geen risico met zich mee voor de uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker. Verzoeker verwijst daarvoor naar het screeningsprofiel waarin volgens hem de nadruk ligt op zeden- en geweldsdelicten.
7. De voorzieningenrechter geeft verzoeker hierin geen gelijk. Verweerder heeft voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels opgesteld. In deze beleidsregels is in paragraaf 3.2 bepaald dat geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing aan het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
8. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de strafbare feiten waarover het gaat, bij herhaling een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker. Het gaat er bij toepassing van het objectieve criterium om of er sprake zou zijn van een risico wanneer deze feiten of soortgelijke strafbare feiten tijdens de uitoefening van deze functie herhaald zouden worden.
9. Uit het screeningsprofiel blijkt dat er in de zorg een-op-een relaties bestaan tussen de zorgverlener en zorgontvanger, waarbij er afhankelijkheid kan ontstaan. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet alleen zeden- en geweldsdelicten een risico met zich meebrengen voor de uitoefenen van de functie van zorgverlener, maar ook andere strafbare feiten, zoals de strafbare feiten waarvoor verzoeker met Justitie in aanraking is gekomen. Verweerder stelt terecht dat deze delicten, indien herhaald, een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker. Verweerder heeft belang mogen hechten aan de omstandigheid dat verzoeker als pedagogisch medewerker toegang heeft tot persoonlijke eigendommen van derden, zoals die van de zorgontvangers of van de werkgever. Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen, in reactie op verzoekers standpunt daarover, dat een herhaald opiumdelict een risico is voor minderjarigen die aan verzoeker in zijn functie kunnen worden toevertrouwd. Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat een pedagogisch medewerker een voorbeeldfunctie heeft omdat het werk ook opvoedkundig van aard is.
10. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij in zijn werk de beschikking heeft over de pinpassen van cliënten en dat hij daar geen misbruik van maakt. De voorzieningenrechter gelooft verzoeker. Maar dat maakt de conclusie over het objectieve criterium niet anders omdat daarbij niet gekeken wordt naar verzoekers huidige gedrag, maar naar zijn gedrag in het verleden. Het gaat bij het objectieve criterium om de vraag of het gedrag dat verzoeker in het verleden heeft laten zien en dat tot strafrechtelijk ingrijpen heeft geleid, of soortgelijk gedrag, verenigbaar is met zijn functie als pedagogisch medewerker. En die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend.
11. Wat verzoeker in de kern stelt is dat de feiten waarvoor hij is veroordeeld, niet van invloed kunnen zijn op zijn werk. Dit volgt de voorzieningenrechter niet en zij verwijst daarvoor naar de uitspraak van de ABRvS van 20 maart 2019, waarin een vergelijkbaar betoog ook niet slaagde.Verzoeker is in zijn functie van pedagogisch medewerker verantwoordelijk voor kwetsbare cliënten, op dit moment volwassenen, maar dat kunnen bij een andere opdracht ook minderjarigen zijn. Verweerder heeft zich op standpunt kunnen stellen dat de gepleegde delicten objectief gezien niet samengaan met zo’n functie.
12. Aan het objectieve criterium is dan ook voldaan en verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd.
Over het subjectieve criterium
13. Verzoeker is het ook niet eens met verweerders belangenafweging. Verzoeker heeft zijn leven een andere wending gegeven, heeft afscheid genomen van zijn oude buurt en vriendenkring. Hij heeft sinds hij werkt geen strafbare feiten meer gepleegd. Zijn werkgever is tevreden over hem en hij heeft in zijn werkperiode bewezen betrouwbaar te zijn. De gevolgen van het weigeren van de VOG zijn groot omdat hij dan zijn baan en inkomen verliest. Verzoeker wijst ter ondersteuning van een en ander op een verklaring van september 2021 van de wijkagent uit zijn voormalige buurt, een verklaring van een collega van september 2021 en op verschillende appjes.
14. De voorzieningenrechter geeft verzoeker ook hierin geen gelijk. Verweerder gaat, ondanks dat voldaan is aan het hiervoor besproken objectieve criterium, toch over tot verstrekking van de VOG als het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de manier van afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
15. Verweerder heeft, zo blijkt uit het bestreden besluit, gekeken naar de datum waarop verzoeker voor het laatst met justitie in aanraking is geweest. Tussen dat moment en het bestreden besluit zit maar een korte periode. Ook op dit moment is nog geen sprake van groot tijdsverloop. Verweerder heeft het tijdsverloop op het moment van het bestreden besluit bezien in het licht van de terugkijktermijn van vier jaren. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het risico voor de samenleving nog niet voldoende is afgenomen om een VOG te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter vindt dat een begrijpelijke afweging gelet op het maatschappelijke belang dat met het verstrekken van een VOG is gediend. De voorzieningenrechter vindt het ook begrijpelijk dat verweerder laat meewegen dat de strafrechter enkele feiten verzoeker niet licht heeft aangerekend. Hij is immers tot tweemaal toe tot gevangenisstraffen veroordeeld. Daarnaast mag verweerder mee laten wegen dat er ook meerdere lichtere feiten op verzoekers justitiële documentatie staan. Verweerder heeft ook de overige omstandigheden bij de beoordeling betrokken, zoals het gegeven dat het ontbreken van een VOG grote gevolgen voor hem heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder tot deze afweging en uitkomst heeft kunnen komen. Alhoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoeker belangrijk is om een VOG te krijgen om aan zijn toekomst te kunnen werken en een negatieve uitkomst van deze procedure voor hem grote gevolgen heeft, vindt hij toch dat verweerder het maatschappelijke belang in verzoekers geval belangrijker heeft mogen vinden. De weigering van de VOG is daarom ook niet onevenredig. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en proceskosten
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt geen gelijk en heeft daarom ook geen recht op vergoeding van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.A.W.M. Engels, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: