In deze zaak heeft eiser, werkzaam als senior uitvoerder, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv over de vaststelling van zijn eerste ziektedag in het kader van de WIA-uitkering. Eiser had zich ziekgemeld vanwege diverse medische klachten en had op 9 april 2020 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat eiser vanaf 29 juni 2020 recht had op een loongerelateerde WIA-uitkering, maar eiser was het niet eens met de vastgestelde eerste ziektedag, die volgens het Uwv op 2 juli 2018 lag. Eiser stelde dat zijn eerste ziektedag 16 september 2019 moest zijn, en voerde aan dat hij zijn werkzaamheden in de periode van 2 april 2019 tot 16 september 2019 volledig had hervat.
De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2022 behandeld tijdens een digitale zitting. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, en het Uwv werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het Uwv zorgvuldig gewogen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat de eerste ziektedag onjuist was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de eerste ziektedag op 2 juli 2018 ligt, en dat eiser in de relevante periode niet volledig zijn werkzaamheden als senior uitvoerder heeft hervat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.