ECLI:NL:RBMNE:2022:1197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
21/3681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling eerste ziektedag WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als senior uitvoerder, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv over de vaststelling van zijn eerste ziektedag in het kader van de WIA-uitkering. Eiser had zich ziekgemeld vanwege diverse medische klachten en had op 9 april 2020 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat eiser vanaf 29 juni 2020 recht had op een loongerelateerde WIA-uitkering, maar eiser was het niet eens met de vastgestelde eerste ziektedag, die volgens het Uwv op 2 juli 2018 lag. Eiser stelde dat zijn eerste ziektedag 16 september 2019 moest zijn, en voerde aan dat hij zijn werkzaamheden in de periode van 2 april 2019 tot 16 september 2019 volledig had hervat.

De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2022 behandeld tijdens een digitale zitting. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, en het Uwv werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het Uwv zorgvuldig gewogen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat de eerste ziektedag onjuist was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de eerste ziektedag op 2 juli 2018 ligt, en dat eiser in de relevante periode niet volledig zijn werkzaamheden als senior uitvoerder heeft hervat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde belanghebbende]te [vestigingsplaats] .

Inleiding

Eiser werkte als senior uitvoerder bij [derde belanghebbende] (hierna: de werkgever) voor 40 uur per week. Hij heeft zich voor dit werk ziekgemeld vanwege diverse medische klachten.
Eiser heeft op 9 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). In het besluit van 10 april 2021 is door het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 29 juni 2020 een WIA-uitkering krijgt omdat hij 80-100% arbeidsongeschikt is. Het gaat om een loongerelateerde uitkering (WGA).
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 2 augustus december 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Namens het Uwv is een verweerschrift ingediend. De zaak is op 23 februari 2022 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via MS Teams. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de werkgever namen de directeur en de HR-manager deel aan de zitting. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de beantwoording van de vraag of het Uwv is uitgegaan van de juiste eerste ziektedag. Volgens eiser is het Uwv uitgegaan van een onjuiste eerste ziektedag.

De beoordeling van het geschil

2. Eiser voert aan dat zijn eerste ziektedag niet 2 juli 2018, maar 16 september 2019 moet zijn. Volgens eiser heeft hij zijn werkzaamheden in de functie van senior uitvoerder volledig hervat in de periode van 2 april 2019 tot zijn uitval op 16 september 2019. Ter onderbouwing wijst eiser op een door hem zelf opgestelde tijdlijn, waaruit zou volgen dat hij vanaf 1 april 2019 fulltime heeft gewerkt als senior uitvoerder.
3. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de eerste ziektedag juist heeft vastgesteld op 2 juli 2018. De rechtbank legt dit uit.
De eigen verklaring van eiser
4. Eiser heeft in september 2019 een gesprek gehad met de arbeidsdeskundige [A] van Werkwijs.nu. Uit de stellingen van partijen en de door het Uwv in beroep ingediende inventarislijst volgt dat naar aanleiding van dit gesprek twee rapporten zijn opgemaakt: één op 11 september 2019 en één op 16 september 2019. In het rapport van 11 september 2019 stond volgens het Uwv een kennelijke verschrijving in paragraaf 3.2. In het rapport stond:
“Vanaf juli 2019 tot een week geleden heeft hij vakantie gehad en vanaf afgelopenmaanden
is hij gestart op een project op locatie van de klant voor volledige contracturen”.
Maar dat moest zijn:
“(…) en vanaf afgelopenmaandag
is hij gestart (…)”.
In het rapport van 16 september 2019 is deze verschrijving hersteld, aldus het Uwv.
5. Eiser betwist dat sprake is geweest van een verschrijving in het rapport van 11 september 2019. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat het gebruik van het woord “maanden” niet logisch is gelet op de rest van de rest van de zin en het woord “maandag” wel. Om verdere onduidelijkheden op dit punt te voorkomen, zal de rechtbank daarom uitgaan van het rapport van 16 september 2019.
6. De rechtbank overweegt dat in het rapport van Werkwijs.nu van 16 september 2019 – onder meer – het volgende is opgenomen:
“(…)
Vanaf februari 2019 was het mogelijk om zijn werkgever te bezoeken en per half april 2019 is hij gestart op locatie van werkgever en heeft de uren en taken opgebouwd tot juli 2019. Vanaf juli 2019 tot een week geleden heeft hij vakantie gehad en vanaf afgelopen maandag is hij gestart op een project op locatie van de klant voor volledige contracturen.
(…)
Werknemer verwacht dat wanneer zijn behandeling een goed vervolg krijgt, hij zijn eigen werk weer volledig kan doen.
(…)”
7. Eiser betwist op zich niet dat hij dit heeft verklaard bij de arbeidsdeskundige, maar stelt dat hij dit alleen maar zo heeft gezegd omdat hij de verhouding met zijn werkgever niet op scherp wilde stellen. Eiser heeft dit standpunt echter pas op de zitting voor het eerst naar voren gebracht. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser om voor zijn standpunt voldoende bewijs aan te dragen. Dit volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. [1] De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft voor zijn standpunt geen bewijs aangedragen. Ook heeft eiser geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zijn standpunt nader zouden kunnen onderbouwen. Dit betekent dat de rechtbank eiser houdt aan zijn verklaring bij de arbeidsdeskundige en er van uit gaat dat eiser tussen half april 2019 en juli 2019 zijn uren en taken heeft opgebouwd en dat hij tussen begin september 2019 en 16 september 2019 wel zijn volledige contracturen werkte, maar nog niet zijn (volledige) werkzaamheden als senior uitvoerder. De rechtbank vindt hiervoor bevestiging in de door eiser zelf opgestelde tijdlijn, die de rechtbank hierna zal bespreken.
De door eiser opgestelde tijdlijn
8. Naar het oordeel van de rechtbank volgen ook uit de door eiser opgestelde tijdlijn voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij in de periode april 2019 tot 16 september 2019 nog niet volledig was hervat in zijn functie van senior uitvoerder.
9. De rechtbank overweegt dat door eiser een tweedeling in zijn tijdlijn is aangebracht. Eiser heeft expliciet in de tijdlijn opgenomen dat hij van week 36 tot en met week 37 werkzaamheden heeft verricht in de functie van senior uitvoerder voor het bedrijf Vialis Infratechniek. Uit de tijdslijn volgt daarnaast dat eiser van week 15 tot en met week 29 werkzaamheden verrichte voor een project in Amsterdam en dat hij van week 16 tot en met week 28 werkzaamheden verrichte voor een project in Drechtsteden. Hierbij heeft eiser niet aangegeven dat dit was in de functie van senior uitvoerder. De werkgever heeft op de zitting toegelicht dat het project in Amsterdam een eigen project van de werkgever was en dat het project in Drechtsteden op basis van detachering plaatsvond. Ten aanzien van het project in Amsterdam heeft de werkgever toegelicht dat eiser werkzaamheden verrichte voor dit project op de momenten wanneer eiser dat wilde en zich goed voelde. Ten aanzien van het project in Drechtsteden konden de werkzaamheden vanuit de eigen locatie van werkgever worden verricht en kon eiser naar eigen inzicht bepalen of hij al dan niet werkzaamheden zou verrichten.
10. In de tijdlijn heeft eiser ook omschreven welke taken en verantwoordelijkheden hij verrichte in week 36 tot en met week 37. De rechtbank overweegt dat deze omschrijving niet volledig overeenkomt met de functieomschrijving van de functie van senior uitvoerder zoals die is opgenomen in het arbeidsdeskundige rapport van Werkwijs.nu omdat uit de omschrijving in de tijdlijn niet volgt dat eiser eindverantwoordelijkheid droeg. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een aanwijzing dat eiser niet volledig zijn eigen functie van senior uitvoerder verrichtte.
11. Eiser heeft ook ten aanzien van de projecten in Amsterdam en Drechtsteden in de tijdlijn omschreven welke taken en verantwoordelijkheden hij had. De rechtbank overweegt dat de taken en verantwoordelijkheden voor deze projecten minder omvattend zijn dan die eiser heeft vermeld ten aanzien van de werkzaamheden die hij in week 36 tot en met week 37 uitvoerde in de functie van senior uitvoerder. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook een aanwijzing dat eiser niet volledig zijn eigen functie van senior uitvoerder verrichte, maar juist de werkzaamheden opbouwde.
12. De rechtbank overweegt dat de tweedeling die uit de tijdlijn volgt, overeenkomt met de verklaring van eiser die hij bij de arbeidsdeskundige heeft afgelegd. Ook komt de tijdlijn overeen met de toelichting van de werkgever ten aanzien van de werkzaamheden die eiser uitvoerde.
Het plan van aanpak van 17 juli 2019
13. Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook uit het plan van aanpak van 17 juli 2019 dat eiser nog niet volledig was hervat in zijn eigen werkzaamheden als senior uitvoerder, maar nog aan het opbouwen was. In het plan van aanpak is omschreven dat eiser 4 uur per dag, gedurende drie dagen per week zal re-integreren. De rechtbank constateert dat het plan van aanpak ook is ondertekend door eiser. Ook dit plan van aanpak vormt een aanwijzing dat de eerste ziektedag juist is vastgesteld door het Uwv.
Re-integratie
14. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de werkgever mogelijk steken zou hebben laten vallen in het kader van de re-integratie van eiser, bijvoorbeeld door niet op tijd een arbodienst in te schakelen, geen rol speelt in deze procedure omdat dit niet ter beoordeling voorligt. Het gaat immers om de vraag of het Uwv de eerste ziektedag juist heeft vastgesteld op 2 juli 2018. Ook de omstandigheid dat de werkgever eiser onder druk zou hebben gezet om zijn werk weer te hervatten na de tweede ziekmelding op 16 september 2019, speelt in het kader van deze procedure geen rol omdat dit over een andere periode gaat. Het gaat in deze procedure om de beantwoording van de vraag of eiser in de periode van april 2019 tot en met 16 september 2019 zijn werkzaamheden als senior uitvoerder weer volledig heeft hervat.

Conclusie

15. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het Uwv de eerste ziektedag juist heeft vastgesteld op 2 juli 2018.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.CRvB 12 april 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AW2064.