ECLI:NL:RBMNE:2022:1195
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schending hoorplicht en ingangsdatum verhoging WAO-uitkering
In deze zaak heeft eiser, na een bedrijfsongeval, een WAO-uitkering ontvangen die is vastgesteld op 25-35% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft in 2019 verzocht om herbeoordeling van zijn WAO-aanspraken vanwege verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv heeft dit verzoek in eerste instantie niet gehonoreerd, maar na een uitspraak van de rechtbank is het verzoek alsnog in behandeling genomen. Het Uwv heeft uiteindelijk besloten de WAO-uitkering met terugwerkende kracht te verhogen, maar eiser was van mening dat de verhoging eerder had moeten ingaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv eiser ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. Ondanks deze schending heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser in de beroepsprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat het Uwv de proceskosten van eiser moet vergoeden, evenals het griffierecht.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering correct is vastgesteld op een jaar voor de aanvraagdatum, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Eiser had eerder een aanvraag gedaan, maar deze was niet tijdig gevolgd door bezwaar, wat de rechtbank in haar oordeel heeft meegenomen. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, maar heeft wel de proceskostenvergoeding toegewezen aan eiser.