ECLI:NL:CRVB:2019:1728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum verhoging WAO-uitkering en bijzonder geval
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2016 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Het Uwv heeft daarop zijn uitkering verhoogd, maar de ingangsdatum vastgesteld op 1 augustus 2015, een jaar voor de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum, stellende dat er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO.
De rechtbank heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat appellant eerder een claim had kunnen indienen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet eerder een aanvraag heeft kunnen indienen vanwege onwetendheid over zijn medische situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bijzonder geval is, omdat appellant niet in verzuim was en er geen bewijs was van psychisch onvermogen om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering correct is vastgesteld.
De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, met M.A.A. Traouisis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.