ECLI:NL:CRVB:2019:1728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
17/6752 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum verhoging WAO-uitkering en bijzonder geval

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2016 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Het Uwv heeft daarop zijn uitkering verhoogd, maar de ingangsdatum vastgesteld op 1 augustus 2015, een jaar voor de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum, stellende dat er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO.

De rechtbank heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat appellant eerder een claim had kunnen indienen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet eerder een aanvraag heeft kunnen indienen vanwege onwetendheid over zijn medische situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bijzonder geval is, omdat appellant niet in verzuim was en er geen bewijs was van psychisch onvermogen om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering correct is vastgesteld.

De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, met M.A.A. Traouisis als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.

Uitspraak

17.6752 WAO

Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
6 september 2017, 17/893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als procesoperator. Door hartklachten heeft appellant deze werkzaamheden in 2000 moeten staken. Met ingang van 2 april 2001 heeft het Uwv aan appellant een uitkering de op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft het Uwv deze WAO-uitkering per 5 december 2005 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2.
Bij brief van 27 juli 2016 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd.
1.3.
Bij besluit van 16 november 2016 heeft het Uwv de WAO-uitkering verhoogd en gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Als ingangsdatum van deze verhoging heeft het Uwv 1 augustus 2015 gekozen, dat wil zeggen één jaar voor de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze ingangsdatum.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zich ten aanzien van appellant geen bijzonder geval voordoet als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO. Uit de beschikbare (medische) gegevens is niet gebleken dat bij appellant sprake is geweest van onvermogen om eerder een claim in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid in te dienen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat appellant tegenover de verzekeringsarts heeft verklaard dat de late melding te maken had met onwetendheid. Tevens heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat appellant zich eerder op 1 augustus 2001 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. Appellant heeft ook geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in staat is geweest eerder een claim in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid in te dienen, dan wel te laten indienen. Daarbij komt ook nog dat appellant in zijn brief van 27 juli 2016 heeft gesteld dat hij altijd gedacht heeft volledig arbeidsongeschikt te zijn en daardoor zijn toegenomen klachten niet eerder heeft vermeld. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat volgens vaste rechtspraak onbekendheid met de regelgeving geen bijzonder geval oplevert als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel sprake was van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO en dat zijn uitkering niet pas per 1 augustus 2015 had moeten worden verhoogd, maar per een eerdere datum. Aanvankelijk heeft hij daarbij als datum 1 januari 2012 genoemd. Ter zitting heeft appellant echter erkend dat de verhoging, als zijn standpunt dat sprake was van een bijzonder geval juist zou zijn, gelet op de wachttijd van 104 weken als bedoeld in artikel 37 van de WAO, niet eerder zou kunnen ingaan dan per 29 december 2013. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake was van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld heeft appellant aangevoerd dat een eerdere melding van zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid niet zinvol zou zijn geweest omdat appellant eerder niet volledig op de hoogte was van zijn medische situatie. De reden hiervoor was dat de artsen van het ziekenhuis te Deventer en de artsen van het ziekenhuis te Zwolle onvoldoende kennis en kunde hadden om de klachten van appellant te behandelen. Hierdoor is er bij appellant sprake geweest van een onvermogen om eerder een claim toegenomen arbeidsongeschiktheid in te dienen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen over de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering.
4.2.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WAO gaat een arbeidsongeschiktheidsuitkering in op de dag met ingang waarvan aan de vereisten voor het recht op toekenning wordt voldaan. Op grond van het tweede lid van deze bepaling gaat de uitkering echter niet vroeger in dan één jaar voor de dag van aanvraag, tenzij sprake is van een bijzonder geval.
4.3.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 17 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819) is sprake van een bijzonder geval indien betrokkene ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde – mede als gevolg van zijn medische situatie – het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
4.4.
Geoordeeld wordt dat zich ten aanzien van appellant geen bijzonder geval voordoet als hiervoor bedoeld. Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat bij appellant sprake is geweest van (psychisch) onvermogen om eerder een aanvraag in te dienen. Het zijn veeleer onbekendheid met de mate van arbeidsongeschiktheid waarop zijn uitkering was gebaseerd en het ontbreken aan inzicht in de opbouw van zijn uitkeringen op grond van de WAO en de Toeslagenwet geweest die er toe hebben geleid dat appellant zich niet eerder tot het Uwv heeft gewend. Dit is echter geen aanleiding om te spreken van een bijzonder geval.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat van een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO, geen sprake is. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traouisis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M.A.A. Traousis

VC