ECLI:NL:RBMNE:2022:1161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3300
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een scootmobiel met vier wielen wenst, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) heeft toegekend voor een scootmobiel met drie wielen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 juni 2021, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 26 januari 2021 ongegrond werd verklaard. Het primaire besluit hield in dat eiser een extra geveerde scootmobiel zou ontvangen, maar na bezwaar is dit gewijzigd naar een pgb van € 9.325,44. Eiser is van mening dat dit bedrag te laag is om de gewenste scootmobiel aan te schaffen, omdat hij ook onderhoud, verzekering en reparaties moet betalen.

De rechtbank overweegt dat het college van burgemeester en wethouders de opdracht heeft om maatwerkvoorzieningen te verstrekken en dat het daarbij een onderzoek moet uitvoeren naar wat passend en noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat het college dit onderzoek heeft uitgevoerd en dat de toegekende scootmobiel passend is. Eiser heeft niet aangetoond dat de extra geveerde scootmobiel niet geschikt is voor zijn situatie. De rechtbank oordeelt dat het college terecht is uitgegaan van de huurprijs van de scootmobiel uit het kernassortiment en dat het pgb voldoende is om de kosten van de scootmobiel te dekken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de beslissing op 10 februari 2022 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: P. Engelen)

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een vervoersvoorziening toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 22 juni 2021 heeft verweerder op 20 juli 2021 het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 9.325,44 wordt toegekend in plaats van de eerder toegekende leveringsvorm ‘Zorg in Natura’.
Eiser is het niet eens met dit besluit en hij heeft op 24 augustus 2021 toegelicht waarom hij het niet eens is met dit besluit.
Nu eiser het niet eens is met het gewijzigde besluit, heeft het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege mede betrekking op dit gewijzigde bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 18 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft verzocht om een vervoersvoorziening omdat hij beperkingen ondervindt bij zijn mobiliteit. Hij wil graag een scootmobiel met vier wielen omdat hij deze veiliger acht dan een scootmobiel met drie wielen.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een medisch adviseur gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van het mobiliteitsprobleem van eiser. De adviseur stelt vast dat er een medische grondslag is voor compensatie van eisers beperkingen vanuit de Wmo.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder de opdracht heeft gekregen om aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening te verstrekken. Om te bepalen welke maatwerkvoorziening moet worden verstrekt, moet verweerder een onderzoek uitvoeren naar welke voorziening passend en noodzakelijk is. Verweerder heeft dit onderzoek uitgevoerd. Eisers stelling dat hij al jarenlang via loonbelasting premies heeft afgedragen, dat hij dat nog altijd doet en hij daarom mag bepalen welke voorziening hij nodig heeft, is niet bepalend bij de vraag welke voorziening verweerder moet toekennen. Verweerder heeft in het primaire besluit op grond van het medische advies een extra geveerde scootmobiel toegekend. Eiser heeft niet gesteld en ook is niet op andere wijze gebleken dat deze voorziening niet passend zou zijn.
4. Om het primaire besluit uit te kunnen voeren, was het nodig dat eiser vervolgens een keus zou maken in leveringsvorm. Bij de leveringsvorm Zorg in Natura is van belang dat eiser dan wel mee zou moeten werken aan een zogenoemde passing door Welzorg, de leverancier van scootmobielen van verweerder. Bij deze passing kan concreet worden bepaald welke scootmobiel voor eiser geschikt is. Niet uitgesloten werd dat hierbij toch uitgekomen zou kunnen worden op een scootmobiel met 4 wielen, die eiser graag wil, maar omdat een scootmobiel met 3 wielen over het algemeen goedkoper is, zou dat het uitgangspunt zijn. Eiser heeft niet meegewerkt aan een passing door Welzorg, waardoor Zorg in Natura feitelijk niet geleverd kon worden. Eiser heeft nadat het bestreden besluit is genomen, gekozen voor de leveringsvorm pgb omdat hij zelf wil kunnen kiezen welke vervoersvoorziening het beste bij hem past. Hierop is hem in het gewijzigde besluit van 20 juli 2021 een pgb toegekend van € 9.325,44. Dit bedrag is gebaseerd op de huurprijs per maand van een extra geveerde scootmobiel via Welzorg, voor de periode van 6 jaar. Inmiddels heeft eiser een scootmobiel gekocht en de factuur ingediend bij verweerder. Verweerder heeft het gehele pgb op 10 september 2021 uitbetaald aan eiser.
5. Eiser voert tegen het gewijzigde besluit aan dat het pgb te laag is. Hij moet daar ook het onderhoud, de reparaties en de verzekering mee betalen.
6. Verweerder heeft in de Verordening Sociaal Domein gemeente Dronten (Verordening) bepaald dat wordt gekozen voor de goedkoopste oplossing die het probleem op de lange termijn vermindert of oplost. [1] Verder heeft verweerder bepaald dat als een pgb wordt verstrekt voor een product, bij de hoogte van het pgb rekening wordt gehouden met wanneer het product wordt afgeschreven en met de onderhouds- en verzekeringskosten. [2] Verweerder kan op grond van de Wmo het pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. [3] Dat betekent dat verweerder de hoogte van het pgb op de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura mag maximeren, als de belanghebbende met het pgb in staat is de vastgestelde ondersteuning ook werkelijk in te kopen. [4] Verweerder is uit het oogpunt van doelmatigheid niet gehouden om een pgb te verstrekken dat hoger is dan de kosten voor een maatwerkvoorziening in natura.
7. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat is uitgegaan van een huurprijs die op dat moment gold voor een extra geveerde driewiel-scootmobiel uit het kernassortiment. Verweerder heeft toegelicht dat het uitgangspunt is dat een scootmobiel uit het kernassortiment wordt toegekend. Slechts als na een passing blijkt dat er geen scootmobiel in het kernassortiment geschikt zou zijn, kan een scootmobiel buiten het kernassortiment worden toegekend. De huurprijs voor een dergelijke scootmobiel bedroeg (afgerond) € 130,- per maand en dat bedrag is inclusief onderhoud, verzekering, reparatie en pechhulp. Het toegekende pgb is daarom bedoeld voor aanschaf, reparatie, onderhoud, verzekering en pechhulp van een scootmobiel. Eiser heeft niet aangevoerd dat hij de voorziening die hij nodig heeft, niet heeft kunnen kopen met het hem toegekende pgb. Dat eiser een andere scootmobiel, met vier wielen, wenst, betekent niet dat verweerder niet uit mocht gaan van de normale extra geveerde driewiel scootmobiel uit het kernassortiment. Niet is gebleken dat deze niet passend zou zijn voor eiser. Eiser stelt weliswaar wel dat het toegekende bedrag te laag is om een geschikte scootmobiel aan te schaffen, maar hij onderbouwt dit door het hem toegekende pgb te vergelijken met de huurprijs die verweerder betaalt voor de vierwiel-scootmobiel die aan eisers echtgenote is toegekend. Deze vergelijking gaat echter niet op omdat de scootmobiel van eisers echtgenote buiten het kernassortiment valt waarvoor andere huurprijzen gelden. Door uit te gaan van de huurprijs van een scootmobiel die voor eiser passend en noodzakelijk was en op basis daarvan een pgb aan eiser te verstrekken, heeft verweerder eiser voldoende gecompenseerd in de beperkingen die hij ondervindt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder heeft eiser aangevoerd dat onduidelijk is hoe lang hij een eigen bijdrage verschuldigd is en dat hiermee rekening zou moeten worden gehouden in de hoogte van het toegekende pgb. Hierover merkt de rechtbank, naar aanleiding van wat is besproken ter zitting, het volgende op. Voor een maatwerkvoorziening is een gebruiker een eigen bijdrage verschuldigd. Ook als de voorziening wordt verstrekt in natura, is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Met deze eigen bijdrage hoeft verweerder in de hoogte van het te verstrekken pgb geen rekening te houden. Het pgb is voor de duur van zes jaar verstrekt. Zoals ter zitting ook besproken is, geldt de eigen bijdrage voor eiser voor deze periode. Als eiser daarna nog bij verweerder een vergoeding in de vorm van een pgb vraagt (en ontvangt) voor kosten die hij na die zes jaar maakt in verband met zijn scootmobiel, zal daarvoor mogelijk opnieuw een eigen bijdrage van eiser kunnen worden gevraagd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 1.3.5, eerste lid, onder e van de Verordening
2.Artikel 5.3.2, zesde lid van de Verordening
3.Artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wmo
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:467