ECLI:NL:RBMNE:2022:1153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/16/518964 / HL ZA 21-81
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legaat en huwelijkse voorwaarden na overlijden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de executeurs van de nalatenschap van [A], die op [overlijdensdatum 1] 2019 is overleden, en [gedaagde], de voormalige echtgenoot van de erflaatster. De erflaatster had in haar testament een onverdeeld aandeel in de voormalige echtelijke woning gelegateerd aan [gedaagde], onder de verplichting om de hypotheekschuld te dragen en de erfgenamen te vrijwaren. De executeurs vorderen nu de verdeling van de woning en betaling van een bedrag van € 245.735,- van [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor afgifte van het legaat is verstreken en dat de erfgenamen belang hebben bij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De rechtbank heeft [gedaagde] een termijn van negen maanden gegeven om het legaat af te nemen en heeft de vordering tot verkoop van de woning toegewezen. Daarnaast is de vordering van de executeurs tot betaling van € 70.082,- toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/518964 / HL ZA 21-81
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] q.q.,

uitsluitend in haar hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [A] , overleden op [overlijdensdatum 1] 2019 te [plaatsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2] q.q.,
uitsluitend in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [A] , overleden op [overlijdensdatum 1] 2019 te [plaatsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.L.M.J. Boitelle te Hilversum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 14 juli 2021;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 14 februari 2022;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] is op [trouwdatum] 2005 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [A] , verder te noemen: erflaatster. De huwelijkse voorwaarden hielden onder meer in een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, een definitie van de kosten van de huishouding en een regeling voor de draagplicht van deze kosten, een regeling ten aanzien van vergoedingsrechten en een finaal verrekenbeding.
2.2.
Voorafgaand aan hun huwelijk hebben [gedaagde] en erflaatster op 26 januari 2005 een woning gekocht aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] . In die woning hebben zij gewoond met de drie uit hun huwelijk geboren kinderen, [B (voornaam)] , [C (voornaam)] en [D (voornaam)] . Deze kinderen zijn inmiddels respectievelijk 22, 20 en 19 jaar oud. De oudste twee kinderen zijn inmiddels het huis uit. De jongste [D (voornaam)] woont nog met [gedaagde] in de voormalige echtelijke woning.
2.3.
Uit een eerder, op [echtscheidingsdatum] 1999, door echtscheiding ontbonden huwelijk van erflaatster met [E] is een zoon [F (voornaam)] geboren, die thans 29 jaar oud is. Ook [F (voornaam)] heeft totdat hij het huis uit ging bij zijn moeder en stiefvader [gedaagde] gewoond in deze woning. [E] is [overlijdensdatum 2] 2003 overleden. [F (voornaam)] is zijn enige erfgenaam.
2.4.
Erflaatster is op [overlijdensdatum 1] 2019 overleden. Hiermee werd haar huwelijk met [gedaagde] ontbonden.
2.5.
Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 11 juli 2019. In dit testament heeft zij haar vier kinderen benoemd tot erfgenaam. De erfgenamen hebben beneficiair aanvaard. Aan [gedaagde] heeft zij gelegateerd haar onverdeelde aandeel in de voormalige echtelijke woning, onder de verplichting om de aan de woning verbonden hypotheekschuld voor zijn rekening te nemen, de erfgenamen voor betaling daarvan te vrijwaren en hen te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.6.
De executeurs zijn executeurs in de nalatenschap van erflaatster.
2.7.
[gedaagde] heeft aan de executeurs kenbaar gemaakt dat hij het legaat wenst af te nemen. Tot op heden is het daar echter niet van gekomen, omdat het [gedaagde] (nog) niet is gelukt de erfgenamen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. [gedaagde] heeft de executeurs voorts kenbaar gemaakt dat hij aanspraak wenst te maken op het wettelijk vruchtgebruik van de echtelijke woning ex artikel 4:29 BW, maar de executeurs hebben zich op het standpunt gesteld dat de aanspraak op het wettelijk vruchtgebruik is vervallen, omdat [gedaagde] zijn wens niet binnen de daarvoor gestelde vervaltermijn van zes maanden kenbaar heeft gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
De geschillen tussen partijen zien op de afgifte van het legaat en op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden die van toepassing zijn op het huwelijk van [gedaagde] en erflaatster.
3.2.
De executeurs stellen vast dat de voor afname van het legaat in het testament bepaalde termijn van acht maanden na overlijden inmiddels ruimschoots is verstreken en concluderen hieruit dat [gedaagde] het legaat kennelijk niet kan afnemen. Daarmee blijven de erven hoofdelijk aansprakelijk voor de op de voormalige echtelijke woning rustende hypothecaire geldlening en blijft ook het aandeel van erflaatster in deze woning tot haar nalatenschap behoren. De executeurs achten het van groot belang dat de erfgenamen worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en willen ook de situatie van onverdeeldheid niet langer voortzetten, te meer omdat er inmiddels ten laste van [gedaagde] twee executoriale beslagen op (zijn aandeel in) de woning zijn gelegd. Daarom vorderen zij in deze procedure verdeling van de woning door middel van verkoop. Daarnaast vorderen de executeurs om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de nalatenschap van een bedrag van € 245.735,- omdat hij dit bedrag volgens hen, in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, aan erflaatster verschuldigd was op het tijdstip van haar overlijden.

4.De beoordeling

Afgifte van het legaat

4.1.
De rechtbank stelt met de executeurs vast dat de termijn van acht maanden voor afgifte van het legaat inmiddels ruimschoots is verstreken. Het is immers nu ruim tweeëneenhalf jaar geleden dat erflaatster is overleden. De rechtbank is het met de executeurs eens dat de erfgenamen een belang hebben bij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat van hen niet gevergd kan worden dat dit ontslag nog veel langer op zich laat wachten. De aansprakelijkheid brengt voor hen een behoorlijk risico met zich mee omdat het in relatie tot de WOZ-waarde van € 504.000,- om een nog zeer aanzienlijke hypothecaire schuld van € 529.261, - gaat en beperkt hen daarnaast in de mogelijkheid zelf een hypothecaire lening aan te gaan. Gezien zijn leeftijd zal dit met name voor [F (voornaam)] van belang kunnen zijn. Het belang van de erven wordt nog versterkt door het feit dat [gedaagde] de executeurs geen of weinig inzicht geeft in zijn financiële situatie en mogelijkheden en er heel moeilijk overleg met hem te plegen is, zoals uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt.
4.2.
Aan de andere kant is er het belang van [gedaagde] . Hij heeft een groot belang om het legaat te kunnen afnemen, omdat verkoop grote gevolgen zal hebben voor zijn huisvestingssituatie. Onmiskenbaar is dat het de wens van erflaatster was dat [gedaagde] in de woning kon blijven wonen en dat hij haar deel van de overwaarde van de woning zou krijgen, zoals ook door een van de executeurs ter zitting is beaamd. Door de verkoop van de woning zal de helft van de overwaarde van de woning aan de erven toekomen zodat dit, naast het verlies aan woonruimte voor [gedaagde] , ook verlies van kapitaal oplevert. Daar komt bij dat [gedaagde] een wettelijke aanspraak had op de vestiging van een vruchtgebruik op de woning, maar deze kennelijk door onwetendheid en mogelijk ook door onjuiste of onvolledige advisering door zijn voormalige advocaat niet tijdig heeft ingeroepen. Het is uiteraard het recht van de executeurs om niet meer mee te werken aan de vestiging van het vruchtgebruik, maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat drie van de vier erfgenamen de kinderen van [gedaagde] zijn, van wie er nog één met [gedaagde] in de woning woont. De rechtbank zou zich kunnen voorstellen dat niet alleen hun financiële belangen een rol spelen, maar ook het feit dat het om hun voormalig ouderlijk huis en om hun vader gaat. Voor [F (voornaam)] zal dit niet gelden omdat zijn verhouding tot [gedaagde] door een rechtszaak tussen hen zal zijn verstoord.
4.3.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] nog een termijn moet worden gegund om het legaat af te nemen en dat van de erven in die periode ook verlangd kan worden dat zij nog even in de onverdeeldheid met [gedaagde] blijven, mede gelet op het feit dat dat deelgenoten in een onverdeeldheid tot elkaar in een relatie staat die mede beheerst wordt door de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank acht een termijn van nog negen maanden na dit vonnis redelijk. De twee executoriale beslagen op de woning maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Het gaat immers om redelijk overzienbare bedragen in relatie tot de waarde van de woning en de erven zouden een voor hen nadelige dreigende executie kunnen afwenden door de verschuldigde bedragen voor [gedaagde] voor te schieten. In de erfenis bevinden zich daarvoor voldoende liquide middelen, zoals ter zitting door de executeurs is verklaard. Bovendien is één van de beslagen door één van de erven, te weten [F (voornaam)] , zelf gelegd, ter inning van een tegen [gedaagde] uitgesproken proceskostenveroordeling, waarmee deze erfgenaam zelf aan de dreigende executie heeft bijgedragen. Het andere beslag is gelegd door de voormalige advocaat van [gedaagde] , waar mogelijk nog onderhandelingsruimte bestaat, indien juist is dat zij [gedaagde] niet tijdig heeft geïnformeerd op zijn wettelijk recht op het vruchtgebruik van de woning.
4.4.
De extra termijn die de rechtbank aan [gedaagde] zal toekennen betekent wel dat het aan [gedaagde] is om voortvarend te werk te gaan bij zijn pogingen het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen en de executeurs van de voortgang hierbij te informeren. Wellicht zal het feit dat de vordering die de executeurs tegen hem hebben ingesteld voor een aanzienlijk verminderd bedrag zal worden toegewezen hem de nodige financiële ruimte bieden.
4.5.
De vordering van de executeurs over de verkoop van de woning zal worden toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis is vermeld. De onder III in het petitum gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de rechtbank de gevorderde indeplaatsstelling van dit vonnis zal toewijzen. De overige dwangsommen zullen voor een verminderd bedrag worden toegewezen en aan een maximum worden gebonden. Verder zal worden bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.
Het vergoedingsrecht
4.6.
De huwelijkse voorwaarden van erflaatster en [gedaagde] bevatten in artikel 7 een finaal verrekenbeding dat inhield dat bij het einde van hun huwelijk tussen de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot dient te worden afgerekend als ware de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In de berekening worden niet betrokken -kort gezegd- de goederen die ten huwelijk zijn aangebracht, zoals vermeld op de staat van aanbrengsten, de goederen die door schenking en erfrecht zijn verkregen, de vruchten van al deze goederen en al hetgeen krachtens zaaksvervanging in de plaats is getreden van deze goederen.
4.7.
Op de staat van aanbrengsten van erflaatster staan twee registergoederen, een huis aan de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2] en een appartementsrecht in [plaatsnaam 3] . Deze registergoederen behoorden tot de nog overdeelde gemeenschap van goederen waarin zij met haar vorige echtgenoot [E] was gehuwd. Na het overlijden van [E] heeft [F (voornaam)] diens deel geërfd, zodat slechts de helft van de twee registergoederen eigendom van erflaatster was.
4.8.
De rechtbank heeft beide partijen voorafgaand aan de zitting verzocht een overzicht in het geding te brengen van het te verrekenen vermogen van erflaatster en dat van [gedaagde] op de sterfdatum van erflaatster. Geen van partijen heeft hieraan voldaan. De rechtbank heeft dat gevraagd omdat bij een finaal verrekenbeding de beide te verrekenvermogens met elkaar worden vergeleken, aan de hand waarvan de vordering kan worden berekend die de echtgenoot met het kleinste te verrekenen vermogen heeft op de echtgenoot met het grootste te verrekenen vermogen. Deze vordering beloopt de helft van het verschil tussen beide te verrekenen vermogens. Bedacht moet daarbij ook worden dat een tot het te verrekenen vermogen behorende vordering van een van de echtgenoten op de ander een tot het te verrekenen vermogen behorende schuld van de ander is, zodat deze schuld c.q. vordering niet van belang is voor de berekening, omdat zij tegen elkaar wegvallen.
4.9.
Geen van beide partijen heeft de zaak op deze wijze benaderd. Ter zitting is door de executeurs desgevraagd verklaard dat zij er, bij gebreke van andersluidende informatie, van uit gaan dat de beide te verrekenen vermogens van erflaatster en van [gedaagde] gelijk zijn. [gedaagde] heeft geen stellingen ingenomen of producties in het geding gebracht op grond waarvan anders geoordeeld zou kunnen worden. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat de verrekening op grond van het finaal verrekenbeding geen vordering van een van de echtgenoten op de ander oplevert.
4.10.
De vordering die de executeurs op [gedaagde] hebben ingesteld is gebaseerd op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, dat kort gezegd inhoudt dat de ene echtgenoot een vergoedingsrecht verkrijgt op de andere echtgenoot, indien deze andere echtgenoot met behulp van het vermogen van eerstbedoelde echtgenoot een goed verkrijgt of indien er met behulp van dit vermogen een schuld van de andere echtgenoot ter zake een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan. Zoals gezegd dergelijke schulden zijn op grond van het finale verrekenbeding uitsluitend van belang, indien zij, door zaaksvervanging, niet tot het te verrekenen vermogen behoren.
4.11.
De vordering van € 245.736,- die de executeurs hebben ingesteld tegen [gedaagde] bestaat uit verschillende delen (€ 114.724, € 89.178, € 24.508, € 13.275, € 4.051) die hierna zullen worden besproken.
4.12.
De executeurs hebben aangevoerd dat het registergoed aan de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 2] in 2007 is verkocht. Van de aan erflaatster toekomende opbrengst is een bedrag van
€ 125.200,- en een bedrag van € 20.157,- aangewend voor de aflossing van de hypotheek die erflaatster en [gedaagde] voor de aankoop van hun woning aan de [straatnaam 1] hadden afgesloten bij respectievelijk [.] en ING. Verder is een bedrag van € 87.790,04 gestort op de en/of-rekening van erflaatster en [gedaagde] . Het totaal bedraagt € 229.447,-. De executeurs stellen dat erflaatster hiermee een vordering kreeg op [gedaagde] van de helft van dit bedrag, dus voor € 114.724.
4.13.
De rechtbank kan de executeurs hier slechts voor een deel in volgen. De bedragen van € 87.790,04 en van € 20.157,- zijn inderdaad aangewend ter aflossing van een schuld waarvoor [gedaagde] voor de helft draagplichtig was welke schuld was aangegaan voor een goed (de woning aan de [straatnaam 1] ) die voor de helft tot het vermogen van [gedaagde] behoorde. In die zin is er dus een vergoedingsrecht in de zin van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden ontstaan. Dit vergoedingsrecht is in de plaats gekomen van een deel van de niet tot het te verrekenen vermogen behorende opbrengst van de woning aan de [straatnaam 2] en behoort dus evenmin tot het te verrekenen vermogen. Het bedrag van
€ 87.790,04 is gestort op de en/of-rekening van erflaatster en [gedaagde] en het is onduidelijk wat hiermee is gebeurd. De executeurs stellen zich op het standpunt dat het aan [gedaagde] is om hier helderheid over te verschaffen en dat, zolang hij dat niet doet, aangenomen moet worden dat erflaatster ook voor de helft van dit bedrag een niet tot het te verrekenen vermogen behorende vordering op [gedaagde] heeft verkregen. Dit is een misvatting. De executeurs vertegenwoordigen de erven en de erven zijn de rechtsopvolgers van erflaatster. Indien de executeurs dus stellen dat erflaatster een vordering heeft op [gedaagde] van de helft van € 87.790,04 ligt het op hun weg om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [gedaagde] met die helft een goed heeft verkregen dat tot zijn vermogen behoort of dat er een schuld is afgelost voor een zodanig goed. Dat hebben de executeurs niet gedaan. Uit hetgeen zij hebben aangevoerd volgt veeleer dat die € 87.790,04 is opgegaan aan de kosten van de huishouding.
4.14.
Voor kosten van de huishouding geldt de regeling van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Deze worden door de beide echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen en, indien dat inkomen niet voldoende is, naar evenredigheid van ieders vermogen. Verder bevat artikel 7 een vervalbeding, inhoudende dat een echtgenoot een eventuele vordering op de andere echtgenoot omdat hij te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar moet instellen. Ervan uitgaande dat het bedrag van € 87.790,04 is opgegaan aan de kosten van de huishouding stuit de vordering van de executeurs af op het vervalbeding. Overigens blijkt nergens uit blijkt dat erflaatster meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan zij op basis van de huwelijkse voorwaarden verplicht was. Om dat te kunnen vaststellen moet men immers een opstelling maken van de totale kosten van de huishouding per kalenderjaar, het inkomen van beide echtelieden in dat jaar en, indien dit niet toereikend is, van hun vermogen. Daar is geen enkel inzicht in verschaft.
4.15.
Om dezelfde redenen kunnen ook de bedragen van € 24.508,-, € 13.275,-, en
€ 4.051,-, niet worden toegewezen. De volgens de executeurs aan het vermogen van erflaatster onttrokken gelden zijn immers volgens hun eigen stellingen besteed aan de kosten van de huishouding, zoals gedefinieerd in de huwelijkse voorwaarden. Ter zitting is dit ook door de executeurs beaamd.
4.16.
Het gevorderde bedrag van € 89.178,- zal eveneens worden afgewezen. Het is weliswaar juist dat met de verkoopopbrengst van het deels tot haar vermogen behorende appartement in [plaatsnaam 3] een hypothecaire schuld werd afgelost die in 2004 door erflaatster en [gedaagde] was aangegaan, maar [gedaagde] was niet draagplichtig voor die schuld. Hij was wel hoofdelijk aansprakelijk, maar dat is iets anders. De desbetreffende schuld strekte immers ter financiering van datzelfde appartement, dat niet tot het vermogen van [gedaagde] behoorde.
4.17.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van de executeurs tot een verminderd bedrag van € 70.082,- zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis;
4.18.
De kosten van de procedure zullen worden gecompenseerd, gelet op de familierechtelijke betrekkingen tussen de erven en [gedaagde] en ook op het feit dat de vordering van de executeurs slechts ten dele is toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de erfgenamen te voldoen een bedrag van
€ 70.082, - door betaling aan de executeurs op de ervenrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan het moment van voldoening;
5.2.
Uitsluitend indien [gedaagde] er niet in slaagt de erfgenamen te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die op de woning aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] rust, binnen een termijn van negen maanden na dit vonnis:
5.2.1.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] op de openbare markt voor de hoogst haalbare prijs, zulks ter beoordeling van een door de executeurs aan te wijzen makelaar;
5.2.2.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de levering van de woning aan de toekomstige koper op de dag van levering bij de notaris;
5.2.3.
bepaalt dat dit vonnis in de plaatst treedt van de voor levering van de woning benodigde wilsverklaringen en handtekeningen van [gedaagde] , indien [gedaagde] niet op de door de notaris bepaalde dag meewerkt aan de levering;
5.2.4.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de bezichtiging van de woning door mogelijke kopers binnen te laten in de woning op het door de makelaar aangegeven tijdstip op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere overtreding van deze veroordeling;
5.2.5.
veroordeelt [gedaagde] om de woning te ontruimen, bezemschoon op te leveren en de sleutels in te leveren bij de makelaar uiterlijk vijf dagen voor het transport van de notariële akte van levering, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat het verzuim voortduurt;
5.2.6.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de verdeling van de verkoopopbrengst met de erfgenamen, na aftrek van de hypotheekschuld, na verrekening van de uitkering van de levensverzekering ten gunste van [gedaagde] en na aftrek van de kosten van verkoop en levering, zodanig dat het dan resterende bedrag bij helfte tussen enerzijds [gedaagde] en anderzijds de erfgenamen zal worden verdeeld;
5.2.7.
stelt het totaal van de te verbeuren dwangsommen op € 50.000,- en bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.Dit vonnis in ondertekend door mr. L.P. de Haas.