ECLI:NL:RBMNE:2022:1135

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2394
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag en verzoek om schadevergoeding en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn recht op kinderbijslag, dat per 1 juli 2020 was stopgezet. Na een bezwaarprocedure en een verzoek om een dwangsom, heeft de rechtbank het beroep van de eiser voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verweerder inmiddels had beslist op het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, aangezien de verweerder het bezwaar gegrond had verklaard en de dwangsom had toegekend.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om schadevergoeding wegens immateriële schade afgewezen. De eiser had gesteld dat de beëindiging van de kinderbijslag veel stress en frustratie had veroorzaakt, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de levenssfeer of aantasting van de persoon. De eiser had niet aangetoond dat hij als gevolg van de beëindiging van de kinderbijslag ernstig psychisch leed had ondervonden.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, omdat de wettelijke rente over de te late betalingen minder dan € 10,- bedroeg. Ook het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: A. Cmilansky),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding en procesverloop

1. Op 25 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers recht op kinderbijslag beëindigd vanaf 1 juli 2020. Eiser heeft tegen dit besluit op 5 januari 2021 bezwaar gemaakt.
1.1.
Eiser heeft verweerder op 3 maart 2021 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
1.2.
Op 20 mei 2021 heeft de rechtbank eisers beroep [1] vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar ontvangen. Eiser vraagt daarin om een dwangsom van € 1.442,-, een proceskostenvergoeding van € 350,- een schadevergoeding van € 2.000,- [2] en om betaling van de wettelijke rente voor te laat betaalde kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2020.
1.3.
Verweerder heeft op 14 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 15 juni 2021 heeft verweerder alsnog beslist op eisers bezwaarschrift (bestreden besluit). Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit van 25 november 2020 herroepen. Bij apart (primair) besluit van 15 juni 2021 heeft verweerder de (maximale) dwangsom toegekend van € 1.442,- wegens het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar.
1.5.
Eiser heeft op 2 juli 2021 gereageerd.
1.6.
Op 5 oktober 2021 heeft de rechtbank verweerder om een reactie gevraagd op eisers beroepsgrond over de wettelijke rente. Verweerder heeft op 18 oktober 2021 een reactie ingediend. Eiser heeft op 31 oktober 2021 gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak op een zitting. De rechtbank sluit het onderzoek en doet nu uitspraak.

Overwegingen

2. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eisers beroep mede betrekking op verweerders besluiten van 15 juni 2021.
Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen
3. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers bezwaarschrift verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder alsnog zou beslissen op zijn bezwaar. Omdat verweerder dit inmiddels heeft gedaan, dient het beroep van eiser geen doel meer. Eiser heeft zogezegd geen procesbelang meer bij zijn beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Het beroep voor zover gericht tegen de besluiten van 15 juni 2021
4. Verweerder is met de besluiten van 15 juni 2021 volledig tegemoet gekomen aan eisers bezwaren tegen het besluit van 25 november 2021 en heeft de (maximale) dwangsom van € 1.442,- toegekend. In zoverre heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep. Eisers procesbelang is gelegen in zijn verzoek om schadevergoeding en om een proceskostenveroordeling.
4.1.
Wat betreft het recht op een kindgebondenbudget zal eiser zich tot de Belastingdienst moeten wenden om dit recht beoordeeld te krijgen. De rechtbank kan daar nu geen oordeel over geven omdat deze procedure alleen gaat over de kinderbijslag.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
5. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade en stelt dat het besluit veel stress en frustratie heeft veroorzaakt en dat hij gediscrimineerd is.
6. Voor de toewijzing van schadevergoeding is niet voldoende dat het door een betrokkene met succes aangevochten besluit spanningen heeft veroorzaakt. Er dient aangetoond te worden dat de betrokkene meer dan normale psychische spanningen heeft ondervonden. [3] Op een schadevergoeding wegens immaterieel nadeel heeft iemand recht als hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [4] Om in aanmerking te komen voor vergoeding van immateriële schade, moet worden vastgesteld dat er een zodanig ernstig psychisch lijden is door het onrechtmatige besluit, dat sprake is van een ernstige inbreuk in de levenssfeer of aantasting van de persoon. Een meer of minder sterk psychische onbehagen is daartoe niet voldoende. [5]
7. De rechtbank wil aannemen dat bij eiser gevoelens van stress en frustratie zijn ontstaan doordat verweerder - achteraf bezien ten onrechte het recht op kinderbijslag heeft beëindigd vanaf 1 juli 2020. Wat eiser heeft aangevoerd, levert echter geen ernstige inbreuk in de levenssfeer of aantasting van de persoon op. Eiser heeft niet met (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de beëindiging van de kinderbijslag zodanig ernstig psychisch leed heeft ondervonden dat voor een schadevergoeding aanleiding bestaat. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van discriminatie. Eisers verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af.
Verzoek om wettelijke rente
8. Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen wettelijke rente verschuldigd is omdat de wettelijke rente over de perioden waarover hij de kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 te laat heeft betaald, minder dan € 10,- bedraagt.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder de kinderbijslag normaal gesproken betaalt uiterlijk drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat. [6] Zoals verweerder ook heeft gesteld in zijn brief van 18 oktober 2021, volgt hieruit dat verweerder ten aanzien van de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2020 op 1 januari 2021 in betalingsverzuim was, ten aanzien van de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2020 op 1 april 2021 en ten aanzien van de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2021 op 1 juli 2021. Verder is niet in geschil dat verweerder de kinderbijslag over genoemde kwartelen op 19 augustus 2021 heeft nabetaald. [7]
11. Hieruit volgt dat verweerder over het derde kwartaal van 2020 230 dagen (van 1 januari 2021 tot 19 augustus 2021) in verzuim is geweest, over het vierde kwartaal van 2020 140 dagen (van 1 april 2021 tot 19 augustus 2021) en over het eerste kwartaal van 2021 49 dagen (van 1 juli 2021 tot 19 augustus 2021).
12. Uitgaande van een percentage van 2 [8] bedraagt de wettelijke rente over de perioden waarover verweerder de kinderbijslag te laat heeft betaald, minder dan € 10,-. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom geen wettelijke rente verschuldigd is. Dit staat in artikel 4:98, tweede lid, van de Awb.
Verzoek om proceskosten
13. Eiser heeft om een proceskostenvergoeding van € 350,- gevraagd.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen proceskosten heeft toegekend. Alleen kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking. [9] Niet is gebleken dat eisers gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De overige door eiser genoemde kosten, te weten: administratiekosten en kosten van papier en printen, vallen buiten de (limitatieve) opsomming van kostenposten die voor vergoeding in aanmerking komen. [10]
15. Omdat de rechtbank eisers beroep ongegrond verklaart, bestaat er reeds daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart eisers beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Gedateerd op 9 mei 2021.
2.In latere stukken oplopend naar € 2.550,- en uiteindelijk € 2.650,-
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC1160.
4.Dit overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1600.
6.Zie artikel 18, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet.
7.Zie voor deze datum de brief van 19 augustus 2021.
8.Wettelijke rente 2021 voor particulieren, niet-handelstransacties.
9.Zie artikel 1, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
10.Zie artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.