ECLI:NL:RBMNE:2022:1113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4674
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 1 maart 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had op 29 juli 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De gemeente had echter niet tijdig beslist op dit verzoek, wat aanleiding gaf tot het indienen van een beroep. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn van vier weken, die op 23 september 2021 verstreken was, is overschreden. Eiser heeft de gemeente op 12 oktober 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. De gemeente had verzocht om een langere termijn voor de beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt. De rechtbank bepaalt dat de gemeente binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast wordt bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.L. Baas)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kavi)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 29 juli 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 29 juli 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Bij brief van
17 augustus 2021 heeft verweerder op grond van artikel 6, tweede lid, Wob deze termijn met vier weken verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 23 september 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 12 oktober 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Uit het verweerschrift van 27 januari 2022 kan worden opgemaakt dat gevraagd wordt om een langere termijn omdat de instroom van wob-verzoeken groot is. Ten aanzien van dit verzoek wordt momenteel de zienswijzeprocedure doorlopen. Tevens heeft dit verzoek de hoogste prioriteit. Verweerder geeft aan dat het besluit op dit verzoek, na het doorlopen van de zienswijzeprocedure, op korte termijn kan worden genomen.
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder geen aanleiding een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat daarom verweerder uiterlijk binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt wanneer hij een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De gemachtigde van eiser heeft zich op 6 januari 2022 gesteld. Toen was het beroepschrift al ingediend, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.