ECLI:NL:RBMNE:2022:1112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/5156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 1 maart 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, zoals eerder opgelegd door de rechtbank in een uitspraak van 22 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn opnieuw een besluit heeft genomen en dat eiser verweerder op 20 oktober 2021 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval heeft verweerder de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld, en de rechtbank doet dit nu alsnog. De dwangsom is verschuldigd vanaf 4 november 2021 tot december 2021 en bedraagt in totaal € 1.442,-. Verweerder heeft verzocht om een langere termijn voor het nemen van een besluit, wat de rechtbank toekent, gezien de bijzondere omstandigheden van een noodzakelijke inspectie die door coronamaatregelen niet kon plaatsvinden.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Broeze)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2021 (in de zaak UTR 20/860). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 20 oktober 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18van de Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet. vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf
4 november 2021 tot december 2021 en bedraagt € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 9 februari 2022 gevraagd om een langere termijn omdat een inspectie plaats moet vinden voordat er beslist kan worden op het bezwaar. Verweerder heeft gepoogd op 1 februari 2022 een inspectie plaats te laten vinden maar wegens coronabesmetting in het pand heeft verweerder besloten om op dat moment het pand niet te betreden. Verweerder verwacht binnen enkele weken de inspectie alsnog te kunnen uitvoeren. Gelet hierop verzoekt verweerder om een termijn van zes weken om op het bezwaar te beslissen.
9. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak, een besluit moet nemen.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.