ECLI:NL:RBMNE:2022:1074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/16/528990 / FA RK 21-2066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie door de rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Alta, verzocht om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige dochter op nihil te stellen, onderbouwd met de stelling dat zijn financiële situatie onaanvaardbaar was door een hoge schuldenlast. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.A.D. Luijten, betwistte dit verzoek en stelde dat de alimentatie gelijk moest blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn verzoek te onderbouwen. Er was onduidelijkheid over zijn huidige inkomen en de hoogte van zijn schuldenlast. De vader had weliswaar een IB-aangifte overgelegd, maar deze gaf geen duidelijk beeld van zijn actuele financiële situatie. Bovendien ontbraken onderliggende stukken die de schuldenlast en de oorzaak daarvan verduidelijkten. De rechtbank oordeelde dat de vader niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële positie, wat essentieel is voor een geslaagd beroep op de aanvaardbaarheidstoets.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de vader kan binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/528990 / FA RK 21-2066
Kinderalimentatie
Beschikking van 23 februari 2022
in de zaak van:
[verzoekster] B.V.in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan:
[onderbewindgestelde] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Alta,
tegen
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. T.A.D. Luijten.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 8 binnengekomen op 11 oktober 2021;
  • het verweerschrift van de moeder met bijlagen 1 en 2, binnengekomen op 9 december 2021;
  • het gewijzigd verzoekschrift van de vader van 26 januari 2022;
  • het F9-formulier van 26 januari 2022 van de vader met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 28 januari 2022 van de vader, met als bijlage een begroting en de volmacht van de bewindvoerder aan mr. Alta om voor haar in deze procedure in rechte op te treden en het woord te voeren.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 1 februari 2022. Daarbij waren aanwezig: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie van [minderjarige (voornaam)] is tegelijk behandeld met het verzoek van de vader tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [A (voornaam)] (zaak- en rekestnummer C/16/528991 / FA RK 21-2067). De rechtbank zal in die zaak in een aparte beschikking beslissen.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige (voornaam)] , de dochter van partijen, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest. In de beschikking van [2020] van deze rechtbank is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [2005] in [geboorteplaats] . [minderjarige (voornaam)] woont bij de moeder.
2.3.
De vader en de moeder hebben ook een meerderjarige zoon: [A] , geboren op [2002] te [geboorteplaats] .
2.4.
De (toekomstige) goederen van de vader zijn door de kantonrechter in Assen op 10 november 2020 onder bewind gesteld. De bewindvoerder is [verzoekster] B.V. in [plaatsnaam] .
2.5.
In het ouderschapsplan van 12 december 2019 zijn de ouders overeengekomen dat de vader een bedrag van € 250,- per kind per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 1 oktober 2019. Dit is ook door de rechtbank beslist in de echtscheidingsbeschikking van [2020] .
2.6.
De vader wil dat de kinderalimentatie van [minderjarige (voornaam)] op nihil gesteld wordt met ingang van [2020] , dan wel 11 november 2020 , dan wel de datum van het verzoekschrift. De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil dat het bedrag hetzelfde blijft.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor [minderjarige (voornaam)] afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] De rechtbank vindt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de schuldenlast van de vader sinds de echtscheidingsprocedure is toegenomen en de vader met ingang van 11 november 2020 onder bewind is gesteld.
3.3.
De vader stelt dat hij hoge schulden heeft en hij doet om die reden een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De vader stelt dat betaling van de kinderalimentatie tot een onaanvaardbare situatie zou leiden, omdat hij van zijn inkomen, na aftrek van lasten, minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. De vader stelt dat, hoewel hij sinds 1 augustus 2021 weer over een heel behoorlijk inkomen beschikt, zijn schuldenlast van dien aard is dat hij geen draagkracht heeft om de kinderalimentatie voor [minderjarige (voornaam)] te betalen. Hij leeft van een leefgeld van € 100,- per week, welk leefgeld door de bewindvoerder is berekend.
3.4.
De rechtbank overweegt dat bij een beroep op de onaanvaardbaarheid van de onderhoudsplichtige wordt verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. Nu de vader stelt dat hij geen bijdrage in de kinderalimentatie voor [minderjarige (voornaam)] meer kan betalen, mag van hem worden verwacht dat hij voldoende inzicht geeft in zijn totale financiële situatie. Nihilstelling van de alimentatie is namelijk een ingrijpend verzoek. Dat betekent dat de vader enerzijds inzichtelijk moet maken wat zijn huidige inkomsten zijn, bijvoorbeeld door overlegging van recente salarisstroken, en anderzijds wat zijn uitgaven en zijn schuldenlast zijn. Daarbij is van belang wat de oorzaak is van de schulden, wanneer de schulden zijn ontstaan, of de schulden verwijtbaar of vermijdbaar zijn, op welke schulden hij aflost en hoeveel en voor welke schulden loonbeslag is gelegd en voor welk bedrag.
De enkele stelling van de vader dat er loonbeslag is gelegd en dat hij € 100,- euro leefgeld per week krijgt van de bewindvoerder is onvoldoende voor een geslaagd beroep op de aanvaardbaarheidstoets of het gebrek aan draagkracht, omdat onduidelijk is op welke gegevens de bewindvoerder dat bedrag heeft gebaseerd.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid is over de hoogte van het huidige inkomen van de vader. Hoewel de vader een IB-aangifte van 2020 heeft overgelegd, waaruit een verzamelinkomen blijkt van € 28.680,- bruto per jaar, en afschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij van 1 januari 2021 tot 1 augustus 2021 een bijstandsuitkering ontving van € 1.075,44 bruto per maand, heeft de vader verteld dat hij sinds 1 augustus 2021 een nieuwe baan heeft. De vader heeft niet gesteld wat zijn huidige inkomen is. Wel heeft hij een arbeidsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat hij een bruto maandinkomen zou hebben van € 6.800,- per maand op basis van een veertigurige werkweek. Echter, op de zitting heeft de vader verteld dat hij nog niet fulltime werkt. In augustus 2021 verdiende de vader € 2.720,- bruto per maand op basis van een werkweek van zestien uur per week. Op dit moment zou de vader 32 uur per week werken en heeft hij een aanvraag ingediend bij zijn werkgever om veertig uur per week te mogen werken. Hier is door de werkgever nog niet op beslist. Verder blijkt uit de arbeidsovereenkomst van de vader dat hij recht zou hebben op bonussen vanaf het moment dat hij zes maanden in dienst is. Het is onduidelijk of de vader op dit moment bonussen ontvangt. Kortom, de rechtbank vindt dat de vader ten aanzien van zijn huidige inkomen onvoldoende heeft gesteld noch onderbouwd. Tevens bevat het door de vader overgelegde overzicht van de bewindvoerder een summier overzicht van de vaste lasten van de vader. Onderliggende stukken daarvan ontbreken.
3.6.
Verder vindt de rechtbank dat de vader zijn schuldenlast onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd. De vader stelt dat zijn schulden sinds de vaststelling van de alimentatie aanzienlijk zijn toegenomen. Om die reden staat de vader sinds november 2020 onder bewind. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader bij zijn verzoekschrift een schuldenoverzicht van de bewindvoerder overgelegd, waaruit zijn totale schuldenlast zou blijken, namelijk een bedrag van € 467.934,29. Onderliggende stukken bij dit overzicht ontbreken echter. Een toelichting op het overzicht ontbreekt eveneens. Uit het overzicht blijkt niet bij alle schulden waar de schulden op zien, hoe de schulden zijn opgebouwd en wanneer de schulden zijn ontstaan. Van een aantal schulden is nog onduidelijk of de vader deze dient te betalen. Zo staat er op het schuldenoverzicht een schuld aan [.] / [..] vermeld, waarover de vader heeft verklaard dat over deze schuld nog een gerechtelijke procedure loopt en het nog niet zeker is of hij dat bedrag dient te betalen.
3.7.
De rechtbank kan bij gebrek aan een toelichting daarbij niet van alle schulden vaststellen of en in welke mate de schulden van de vader vermijdbaar dan wel verwijtbaar zijn aangegaan. Sommige schulden lijken verwijtbaar te zijn zoals de openstaande bedragen en de schadevergoedingsmaatregel bij het CJIB, hotelkosten en de schuld ten bedrage van
€ 197.000,- in verband met de aankoop van een woning waarbij de levering van de woning door toedoen van de vader niet is doorgegaan en waarvoor hij een boete van de 10% van de koopsom moest betalen, terwijl de moeder onbetwist heeft gesteld dat de vader op het moment van de aankoop van de woning een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank kan echter niet vaststellen of de schulden vermijdbaar zijn of dat er bijvoorbeeld een betalingsregeling kan worden getroffen voor de schulden.
3.8.
Daarnaast blijkt uit het schuldenoverzicht van de bewindvoerder dat de vader op een aantal schulden aflost, terwijl de vader op de zitting heeft verteld dat twee schuldeisers loonbeslag hebben gelegd en dat hij op de overige schulden in zijn geheel niet aflost. Ook hiervan ontbreken onderbouwende stukken en is het onduidelijk voor welk bedrag er loonbeslag is gelegd.
3.9.
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank dat de vader zijn beroep op het gebrek aan draagkracht en de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de vader gelegen, zeker gezien de uitgebreide gemotiveerde betwisting van de moeder, om zijn verzoek voldoende te onderbouwen. Aangezien de vader dit niet heeft gedaan, zal de rechtbank het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de vader af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. C.M.A.T. van der Geest, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.