Overwegingen
1. Op 10 april 2019 heeft eiser op grond van de subsidieregeling van het Europees Sociaal Fonds (ESF) een aanvraag voor subsidie ingediend voor een project inzake duurzame inzetbaarheid. Eiser wil zijn bedrijf laten groeien en vindt het belangrijk hierbij in te zetten op een duurzame werkomgeving voor de medewerkers. In het project zal samen met de medewerkers en de eigenaren worden gekeken naar het verbeteren van de veiligheid van de medewerkers, het opstellen van een plan voor het waarborgen van de gezondheid van de medewerkers en het opstellen van een leer- en ontwikkelplan en een taak-/functiebeschrijving gericht op de competenties van de medewerkers. Eiser wilde hiervoor externe adviseur [bedrijf 1] inschakelen. De geplande projectkosten zouden € 25.000,- bedragen. Bij besluit van 11 juni 2019 heeft verweerder op basis van deze aanvraag een subsidie van maximaal € 12.500,- verleend. Eiser heeft vervolgens het geplande project uitgevoerd en hiervoor [bedrijf 1] ingeschakeld. Op 8 januari 2021 heeft eiser ter definitieve vaststelling van de subsidie een einddeclaratie ingediend. De totale projectkosten bedragen daarin € 25.750,-.
2. Naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken heeft verweerder de subsidie op € 0,- vastgesteld. Dit besluit is in bezwaar in stand gebleven. Verweerder heeft hier aan ten grondslag gelegd dat eiser niet alle benodigde documenten heeft overgelegd. De door eiser aangeleverde urenverantwoording is niet te koppelen aan de facturen. Daardoor is niet vast te stellen welke uren bij welke facturen horen. Er wordt daarom niet voldaan aan de Subsidieregeling ESF 2014-2020 (Subsidieregeling).Eiser heeft in bezwaar geprobeerd de nieuwe urenverantwoording passend te maken aan de facturen, maar dat is volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)niet toegestaan. Op het moment dat de einddeclaratie wordt ingediend moet namelijk al aan alle administratieve eisen worden voldaan. Daarnaast stelt verweerder dat eiser ten onrechte geen eindafrekening heeft aangeleverd waaruit blijkt wat de daadwerkelijke besteding aan uren en kosten is geweest. Ook is er geen verklaring door de adviseur afgegeven waaruit blijkt dat de voorgefactureerde uren uit de urenverantwoording ook de daadwerkelijk gerealiseerde uren zijn.
3. Eiser betoogt dat hij wel alle benodigde documenten heeft overgelegd. Volgens eiser is de urenverantwoording wel te koppelen aan de facturen. In bezwaar heeft hij de urenverantwoording slechts verduidelijkt, waardoor er geen sprake is van een achteraf geconstrueerde administratie. Over de eindafrekening voert eiser aan dat de adviseurs wel een schriftelijke verklaring hebben opgesteld waaruit volgt dat de voorgefactureerde uren ook de daadwerkelijk gerealiseerde uren zijn. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser voert aan dat in het project van [bedrijf 2] waarbij dezelfde adviseurs betrokken waren dezelfde soort stukken zijn overgelegd. Daar heeft dit wel tot verlening van de gevraagde subsidie geleid.
Beoordeling door de rechtbank
4. Op grond van de Subsidieregeling moet de subsidieontvanger binnen zes weken na afronding van het project een verzoek tot vaststelling indienen.Hierbij moeten ook de berekening van de subsidiabele kosten, de factuur of facturen van de adviseur met urenspecificatie op dagniveau en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen worden aangeleverd.Verder is in de Subsidieregeling bepaald dat een subsidieontvanger een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat onder meer uit een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.
5. Uit de stukken en ter zitting is verder gebleken dat verweerder in de praktijk voorfacturering accepteert. Dat wil zeggen dat facturen al worden verstuurd voordat de diensten zijn geleverd. Verweerder verwacht dan wel dat eiser óf een eindafrekening, óf een verklaring van de adviseur overlegt, waarin is aangegeven dat de voorgefactureerde uren de daadwerkelijk gerealiseerde uren zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder dit systeem toelaat, in dit geval de discussie of de uren achteraf kloppend zijn gemaakt aan de facturen dan wel deze alleen als toelichting zijn bedoeld, geen centrale rol speelt. Het gaat er immers met name om dat de ingediende uren daadwerkelijk gemaakt zijn en niet dat per se ook moet vaststaan aan welke facturen ze zijn gekoppeld. Verweerder heeft immers tegen de wijze van (maand)facturering als zodanig geen bezwaar gemaakt.
7. Eiser doet een beroep op gelijke behandeling in een andere zaak. Hierin wordt dezelfde subsidieregeling toegepast. De subsidie is in de bezwaarfase wel toegewezen, terwijl op dezelfde wijze is ge(voor)factureerd en de adviseurs net als in eisers zaak, hebben verklaard over de daadwerkelijk aan het project bestede uren. Eiser heeft dit beroep onderbouwd met stukken uit die zaak. Volgens verweerder slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Verweerder vindt de zaak van [bedrijf 2] geen vergelijkbaar geval omdat in die zaak de projectadviseur bij brief van 5 juli 2021 heeft verklaard dat de door de belanghebbende opgestelde urenverantwoording daadwerkelijk overeenkomt met de in het project gemaakte uren. In onderhavige zaak ontbreekt deze verklaring, aldus verweerder.
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen relevante verschillen zijn tussen de zaak van eiser en die van [bedrijf 2] . Het door verweerder genoemde verschil ziet de rechtbank niet. Ook in de zaak van eiser heeft de adviseur namelijk verklaard dat de door eiser opgestelde urenverantwoording overeenkomt met de in het project gemaakte uren. De adviseur heeft dit reeds bij schrijven van 12 maart 2021 schriftelijk verklaard. Deze verklaring was niet ondertekend. Vervolgens heeft de adviseur in het bezwaarschrift van 2 juni 2021 uiteengezet welke uren daadwerkelijk zijn gemaakt voor het project. Deze komen overeen met de eerder genoemde uren. Deze verklaring is wel ondertekend. Voor zover verweerder zou willen betogen dat de ondertekening in bezwaar te laat is omdat alle stukken bij de einddeclaratie al compleet hadden moeten zijn, overweegt de rechtbank dat in de andere zaak de verklaring met ondertekening kennelijk ook pas in bezwaar is overgelegd. Daarom zit er op ook dit punt geen verschil tussen de zaken. Ook in de manier waarop de urenverantwoording is gekoppeld aan de facturen ziet de rechtbank geen relevant verschil tussen de zaak van eiser en die van [bedrijf 2] . De rechtbank ziet dat hiervoor dezelfde methode is gebruikt, en dat de koppeling ook bij [bedrijf 2] in bezwaar op dezelfde wijze is verduidelijkt.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van rechtens gelijke gevallen, waardoor de andere behandeling niet gerechtvaardigd is en het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Het beroep is gegrond.
Op zitting heeft verweerder verklaard dat niet wordt betwist dat de facturen betaald zijn en dat de urenverantwoording van het project klopt. Het enige probleem was de koppeling tussen de urenverantwoording en de facturen, en het ontbreken van een einddeclaratie. Nu de rechtbank over deze problemen van oordeel is dat verweerder dit gelet op het gelijkheidsbeginsel niet mag tegenwerpen, ziet de rechtbank geen reden meer voor verweerder om een andere subsidie vast te stellen dan eerder is verleend. Daardoor is er nu maar één beslissing mogelijk, en dat is de vaststelling van de subsidie op € 12.500,-.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Daarnaast herroept de rechtbank het primaire besluit waarbij de subsidie op € 0,- is vastgesteld en bepaalt dat de subsidie wordt vastgesteld op € 12.500,-.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser de proceskosten vergoeden die hij heeft gemaakt. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking voor vergoeding. Daar is bij eiser geen sprake van. Eiser is op zitting bijgestaan door [gemachtigde] , die ook om vergoeding van zijn proceskosten heeft gevraagd. [gemachtigde] is echter geen beroepsmatig procesvertegenwoordiger. Daarnaast heeft hij ook niet namens eiser bezwaar of beroep ingesteld, maar heeft eiser dat telkens zelf gedaan. Daarom komen eventuele kosten die [gemachtigde] in verband met de procedure heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking. Verder overweegt de rechtbank dat eiser om vergoeding van zijn reiskosten heeft gevraagd van € 25,-. Omdat de zitting via een beeldverbinding heeft plaatsgevonden wijst de rechtbank dit verzoek af. Daarnaast heeft eiser om vergoeding van zijn verletkosten van € 510,- gevraagd in verband met het bijwonen van de zitting en de voorbereiding van de zaak. De rechtbank overweegt dat bij verletkosten alleen de kosten die in verband met het bijwonen van de zitting zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de door eiser gevorderde verletkosten vergoed overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en
€ 84,- per uur bedraagt. In de toelichting op het formulier proceskosten is aangegeven dat de voor vergoeding in aanmerking komende verletkosten dienen te worden onderbouwd met bewijsstukken. Eiser heeft nagelaten dit te doen. Volgens vaste rechtspraak dient in die situatie een vergoeding volgens het minimumtarief te worden toegekend. De rechtbank stelt gelet daarop de vergoeding voor verletkosten vast op € 5,25 (45 minuten x € 7,-). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden.