ECLI:NL:RBMNE:2021:983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/4129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen arbeidsverplichtingen en alimentatievordering in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder, beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, die haar bijstandsverlening op grond van de Participatiewet (Pw) heeft geregeld. Eiseres had op 13 april 2020 bijstand aangevraagd, maar kreeg daarbij een aantal verplichtingen opgelegd, waaronder een arbeidsverplichting en de verplichting om alimentatie te vorderen van haar ex-partner voor hun zoon. Eiseres was het niet eens met deze verplichtingen en heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting was eiseres niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de arbeidsverplichting. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres tegen de arbeidsverplichting niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Dit betekent dat de rechtbank zelf heeft voorzien in de zaak en de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-. De rechtbank heeft overwogen dat de verplichtingen die aan de bijstand zijn verbonden, niet zonder meer kunnen worden opgelegd zonder dat de situatie van eiseres in acht wordt genomen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4129

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V. Staat).

Procesverloop

Eiseres heeft op 13 april 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd.
Bij besluit van 29 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 13 april 2020 bijstand op grond van de Pw toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Daarbij heeft verweerder een aantal verplichtingen [1] opgelegd aan eiseres:
  • Eiseres moet met haar ex-partner [A] (hierna: [A] ) een omgangsregeling afspreken en op papier vastleggen. In de omgangsregeling dient duidelijk te staan wanneer [A] hun zoon bij eiseres thuis mag bezoeken of ophalen.
  • Eiseres moet via de rechtbank een onderhoudsbijdrage laten vaststellen die [A] maandelijks voor de kosten van hun zoon moet betalen.
  • Eiseres moet verweerder op de hoogte houden van het bezwaar tegen de beëindiging van haar Ziektewetuitkering.
Daarnaast heeft verweerder eiseres gewezen op haar inlichtingenplicht [2] en arbeidsplicht [3] .
Eiseres is het niet eens met de door verweerder opgelegde verplichtingen en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor de uitleg daarbij wijst verweerder naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 29 september 2020.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021 via Skype for Business. Eiseres en haar gemachtigde zij, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen de opgelegde arbeidsverplichting ongegrond is verklaard;
  • bepaalt dat het bezwaar gericht tegen de opgelegde arbeidsverplichting niet-ontvankelijk is;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder aan eiseres extra voorwaarden heeft kunnen opleggen betreffende haar arbeidsinschakeling en betreffende een onderhoudsbijdrage (alimentatievordering) voor haar zoon.
Verplichting tot alimentatievordering
2. Wat betreft de verplichting om aan haar ex-partner alimentatie te vorderen ten behoeve van hun zoon: Op grond van de wet [4] kan verweerder verplichtingen opleggen die er toe kunnen leiden dat de bijstand wordt verminderd.
Eiseres erkent dat haar ex-partner een baan heeft. Zij stelt echter dat het geen zin heeft om haar deze verplichting op te leggen omdat haar ex-partner onvoldoende draagkracht zou hebben. Eiseres heeft echter niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat dit volstrekt kansloos is. Ook de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om onderzoek te verrichten naar de financiële gegevens van de ex-partner en verweerder daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiseres om haar stelling dat de ex-partner geen draagkracht zou hebben, te onderbouwen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Arbeidsverplichting
3. Eiseres stelt dat verweerder voorbij is gegaan aan haar slechte medische gesteldheid en dat zij een alleenstaande moeder is. De opgelegde arbeidsverplichting is dan niet redelijk en haalbaar voor haar.
4. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD5413), dat de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Pw van rechtswege aan de bijstand verbonden zijn en dat de mededeling dat de arbeidsverplichtingen van toepassing zijn, daarom niet gericht is op enig rechtsgevolg. Hieruit volgt dat de mededeling in het primaire besluit waarin eiseres is gewezen op de op haar rustende arbeidsverplichtingen, niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder had het bezwaar van eiseres in zoverre dan ook niet ontvankelijk moeten verklaren.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om zelf te voorzien door het bezwaar van eiseres voor zover dat ziet op de arbeidsverplichting niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Het bestreden besluit blijft voor het overige in stand.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 55 van de Pw
2.Artikel 17, eerste lid, van de Pw
3.Artikel 9, eerste lid, van de Pw
4.Artikel 55 van de Pw