In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, had een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter na een besluit van verweerder, het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, dat op 11 december 2020 was genomen. Verzoeker ging in bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. Op 18 januari 2021 verklaarde verweerder het bezwaar gegrond, waardoor verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening introk en in plaats daarvan vroeg om vergoeding van zijn proceskosten.
De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder had geen bezwaar tegen de betaling van de proceskosten van verzoeker en de voorzieningenrechter stelde deze kosten vast op € 534,-. Daarnaast werd bepaald dat verweerder ook het griffierecht dat verzoeker had betaald, moest vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. De beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep of verzet mogelijk.