ECLI:NL:RBMNE:2021:847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2999
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en opleggen van boete in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiser had zijn recht op bijstand ingetrokken gekregen met terugwerkende kracht en er was een boete opgelegd wegens het niet tijdig doorgeven van een adreswijziging. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat zijn termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege medische en persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig te melden dat hij niet meer op het opgegeven adres verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 1 januari 2020.
Bij besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder over de maand januari 2020 een bedrag teruggevorderd van € 714,08.
Bij besluit 18 mei 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder een boete opgelegd van
€ 350,-.
Bij besluit van 10 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit III is ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontving sinds 30 april 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser woonde op het adres [adres 1] in [woonplaats 2]. Dit betrof de woning van zijn tante. Deze woning is verkocht. Eiser heeft op 17 februari 2020 een adreswijziging doorgegeven waarop staat dat hij per 16 februari 2020 woont op het adres [adres 2] in [woonplaats 2].
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar gericht tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en niet is gebleken van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. Verder heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het primaire beluit III ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser niet tijdig doorgegeven dat hij vanaf 1 januari 2020 niet meer verbleef op het opgegeven adres. Daarnaast heeft eiser niet aangegeven waar hij in de maand januari 2020 verbleef. Dit betreft een verwijtbare gedraging. Er is daarom een boete opgelegd van 50% van het benadelingsbedrag, te weten een bedrag van € 350,-.
Over de ontvankelijkheid
3. Eiser erkent in beroep dat het bezwaar niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Volgens eiser is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Eiser was gelet op zijn medische en persoonlijke omstandigheden niet in staat om binnen de termijn bezwaar in te stellen. Als gevolg van medische en sociale problemen was eiser de grip op zijn persoonlijke situatie volledig kwijt. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. In beroep legt eiser een verklaring van de huisarts over waarin staat dat eiser zich op het spreekuur van 28 januari 2019 heeft gemeld met chronische depressieve gevoelens en burn-outklachten.
4. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden vormen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De door eiser aangevoerde omstandigheden laten niet het beeld zien dat eiser ten tijde van belang in een dusdanige toestand verkeerde dat hij gedurende de bezwaartermijn van zes weken buiten staat is geweest om zelf een - al dan niet voorlopig - bezwaarschrift in te dienen, dan wel daartoe hulp van een derde in te schakelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Over de boete
5. Eiser voert in beroep aan dat hij niet op 1 januari 2020 is verhuisd. Wegens een conflict met zijn tante is hem begin januari 2020 de toegang tot de woning ontzegd. Eiser heeft daardoor ook zijn post niet meer ontvangen. Eiser heeft toen onderdak gevonden bij een vriendin en op 1 februari 2020 is hij verhuisd naar een nieuwe woning. Op 16 februari 2020 heeft eiser dit gemeld. Eiser heeft verweerder dan ook tijdig ingelicht over zijn gewijzigde woonsituatie. Aan de informatie van zijn tante kan geen waarde worden gehecht gelet op de verstoorde verhouding. Daarnaast is geen sprake van een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en omstandigheden aangezien verweerder geen rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiser, met name de burn-out klachten.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij vanaf 1 januari 2020 niet meer verbleef op het opgegeven adres. Eiser heeft eerst op 17 februari 2020 een wijziging in zijn woonadres doorgegeven. Eiser heeft echter geen inlichtingen verschaft over zijn verblijfplaats in de maand januari 2020. Dat eiser zijn situatie heeft besproken met een medewerker van de schuldhulpverlening, betekent niet dat hij deze informatie niet had moeten verstrekken aan verweerder. Verweerder was daarom gehouden met toepassing van artikel 18a, eerste lid, van de Pw een boete op te leggen. Verweerder heeft met wat eiser heeft aangevoerd terecht geen dringende redenen gezien om af te zien van het opleggen van een boete.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.