ECLI:NL:RBMNE:2021:796

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/1147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van arbeidsongeschiktheid op basis van WIA door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C. Steijgerwalt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door M. Tieman. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een CVA en was aanvankelijk voor 36,48% arbeidsongeschikt geacht. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 52,89% en later naar 54,2%. Uiteindelijk heeft het UWV in een nieuw besluit de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 59,75%. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van eiseres zorgvuldig overwogen. Eiseres voerde aan dat het UWV onvoldoende informatie had opgevraagd bij haar behandelaars en dat de geduide functies niet passend waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV de besluiten op zorgvuldige wijze had genomen, waarbij de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geduide functies geschikt waren voor eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-, alsook in de vergoeding van het griffierecht van € 48,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, omdat zij 36,48% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en eiseres 52,89% arbeidsongeschikt geacht.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en eiseres 54,2% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat in bestreden besluit I percentages onjuist vermeld zijn en bestreden besluit II in de plaats komt van bestreden besluit I.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit III) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en de mate van de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 59,75%. Dit besluit komt – voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid en het bedrag dat eiseres maandelijks aan SV-loon kan verdienen – in de plaats van bestreden besluit II.
Bij brief van 14 september 2020 heeft eiseres te kennen gegeven dat zij zich niet kan vinden in de beslissing op bezwaar van 8 september 2020 en zij daarom het beroep handhaaft.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020. Eiseres en haar partner zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Ook is aan de zijde van eiseres verschenen de heer [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om verweerder in de gelegenheid stellen de door eiseres overgelegde medische stukken voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Op 9 november 2020 heeft verweerder een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Eiseres heeft op 24 november 2020 een schriftelijke reactie ingediend.
Nadat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 25 januari 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres heeft gewerkt als docent wiskunde. Op 15 september 2017 heeft zij zich ziekgemeld vanwege een CVA. Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft verweerder een WIA-uitkering aan eiseres toegekend per einde wachttijd (13 september 2019) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 36,48%.
1.2
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit omdat zij – samengevat weergegeven – vindt dat verweerder haar mogelijkheden overschat en de geduide functies voor haar niet passend zijn.
1.3
Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,2%.
1.4
Hangende beroep heeft verweerder op 8 september 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit III). In dit besluit heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 59,75%. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft het door eiseres ingestelde beroep van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit III.
2. Eiseres voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder had informatie moeten opvragen bij de behandelaars van eiseres. Eiseres is niet in staat om acht uur per dag en in de avonduren te werken. Eiseres is cognitief en energetisch meer beperkt dat in de FML is aangenomen. Daarom is ten onrechte niet in de FML opgenomen dat eiseres ruime pauzes en ontspanningsmomenten nodig heeft. De geduide functies zijn ongeschikt voor eiseres.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
4. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en eiseres onderzocht. Daarnaast blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 januari 2020 dat de informatie van behandelaars [B] (GZ-psycholoog) en [B] (revalidatiearts) bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen meer of andere informatie hadden moeten opvragen bij de behandelaars van eiseres.
5.1
Eiseres voert verder aan dat zij cognitief en energetisch meer beperkt is dan in de FML is aangenomen. Ook heeft verweerder ten onrechte geen (verdergaande) urenbeperking aangenomen.
5.2
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. In de FML van 28 augustus 2019 zijn diverse beperkingen opgenomen, zowel op persoonlijk en sociaal functioneren als op dynamische handelingen en werktijden. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen en zij haar klachten en belastbaarheid anders ervaart dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML [1] . Eiseres heeft met de verwijzing naar de verklaring van dr. [A] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdergaande (uren-)beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML. Daarbij acht de rechtbank van belang dat dr. [A] eiseres niet zelf heeft onderzocht, maar zich heeft gebaseerd op de stukken en op gesprekken. Dat hij op basis daarvan andere conclusies trekt dan de verzekeringsartsen of het beter vindt dat eiseres op een hoger niveau gedurende een kleiner aantal uren werkt, is op zich onvoldoende voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit de toets der kritiek niet kan doorstaan.
5.3
Met betrekking tot de brieven van de GZ-psycholoog van 3 augustus 2020 en
2 september 2020 en de brief van de revalidatiearts van 5 augustus 2020 overweegt de rechtbank het volgende. Uit deze brieven blijkt onder meer dat eiseres acceptatie- en verwerkingsproblemen heeft ten aanzien van het CVA. Op stoornisniveau zijn geen verbeteringen te verwachten. De verbetering die eventueel nog wel optreedt is gerelateerd aan het beter kunnen omgaan met de beperkingen. Daarvoor is het van belang dat eiseres haar activiteiten goed doseert en voldoende rustmomenten neemt. Verweerder had deze stukken niet tijdig ontvangen en heeft deze brieven na de zitting daarom alsnog voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 5 november 2020 toegelicht dat deze stukken geen aanleiding geven om het standpunt te wijzigen. Uit deze brieven komen geen nieuwe medische feiten en bevindingen naar voren per datum in geding. Verder wordt eiseres door de in de FML aangenomen beperkingen reeds behoed voor overbelasting. Uitgaande van deze beperkingen heeft eiseres ook geen rustmomenten nodig boven de gebruikelijke rustmomenten. Er is dan ook geen aanleiding om een verdergaande urenbeperking aan te nemen voor bijvoorbeeld de avonduren. De rechtbank ziet – mede gelet op de in rechtsoverweging 5.2 genoemde specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts – ook in voormelde brieven van de behandelaars geen grond voor het oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
5.4
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een medische deskundige te benoemen.
6.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 29 januari 2020 de volgende functies geduid: medewerker backoffice (SBC-code 532040), documentalist cargo service (SBC-code 484010), wikkelaar (SBC-code 267053) en montagemedewerker (SBC-code 267041). Naar aanleiding van het beroep van eiseres heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 3 september 2020 de functie documentalist cargo service alsnog verworpen. De arbeidsdeskundige heeft in plaats daarvan de functie monteur 2 (SBC-code 111180) passend geacht. Eiseres betoogt dat alle geduide functies voor haar ongeschikt zijn.
6.2
Gelet op de rechtsoverwegingen 4 t/m 5.4 gaat de rechtbank er vanuit dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hebben vastgesteld in de FML. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportages van 29 januari 2020 en 3 september 2020 voldoende gemotiveerd dat in de geduide functies geen sprake is van voortdurend wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud in de geduide functies. Ook is geen sprake van meervoudige complexe taken en is de cognitieve belasting in alle geduide functies beperkt. Dat bij de functie montagemedewerker de normaalwaarde bij tillen of dragen wordt overschreden maakt deze functie naar het oordeel van de rechtbank niet ongeschikt. Zoals de arbeidsdeskundige heeft toegelicht is de normaal waarde 15 kg dragen of tillen met een frequentie van 5x per uur. De feitelijke belasting is weliswaar hoger (20 kg), maar de frequentie is veel lager (2x per uur), waardoor de belasting naar het oordeel van de rechtbank acceptabel is, te meer nu in de FML geen beperkingen zijn opgenomen voor tillen en dragen.
7. Op basis van de geduide functies heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht vastgesteld op 59,75%.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat verweerder naar aanleiding van het beroep van eiseres een nieuw besluit heeft genomen (bestreden besluit III) en daarin het arbeidsongeschiktheidspercentage naar boven is bijgesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- aan haar vergoeden. Verweerder heeft overigens al in bestreden besluit III toegezegd dat hij het griffierecht zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198.