ECLI:NL:RBMNE:2021:795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/1146
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het realiseren van twee burgerwoningen nabij een geitenhouderij en de gevolgen voor de bedrijfsvoering van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van twee burgerwoningen nabij een geitenhouderij. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.K. van Wijk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, dat op 11 februari 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders voor de bouw van de woningen. Eiser betoogde dat de vergunning in strijd was met de redelijke eisen van welstand en dat het gezondheidsrisico voor vergunninghouders niet in acht was genomen. De rechtbank oordeelde dat het gezondheidsrisico voor vergunninghouders geen belang van eiser is en dat hij niet belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de vergunning terecht was verleend, omdat er geen strijd was met de redelijke eisen van welstand en de omgevingsvergunning een goede ruimtelijke ordening waarborgde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de beroepsgrond van eiser over de bestemming 'sport' niet slaagde, omdat de aanvraag niet op die gronden was gebaseerd. De rechtbank heeft de beslissing op 22 februari 2021 openbaar gemaakt en de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

1.

[eiser]te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. F.K. van Wijk),
en

het college van burgemeester en wethouder van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.E. Janssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[A]en
[B](vergunninghouders), te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee burgerwoningen op het perceel [adres] te [plaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouders hebben een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Vergunninghouders hebben op 20 juni 2017 een aanvraag ingediend voor het gebruiken van het perceel [adres] te [plaats] ten behoeve van twee burgerwoningen in plaats van een bedrijf met een bedrijfswoning. Het gebruik van de bedrijfswoning wordt veranderd in een woning en het gebruik van het bedrijfsgebouw in een woning met bijgebouw, waarbij ook een aantal bouwkundige wijzigingen plaatsvinden.
1.2
Deze aanvraag omvat de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.
1.3
Verweerder heeft de ontwerp-omgevingsvergunning, inclusief de ontwerp-verklaring van geen bedenkingen met ingang van 13 juni 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegd.
1.4
Eiser heeft op 22 juli 2019 een zienswijze ingediend.
1.5
Op 30 januari 2020 heeft de gemeenteraad een definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit van 11 februari 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Aan het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit of de Bouwverordening. Wel is er strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012, maar verweerder ziet aanleiding om daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen omdat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan een goed woon- en leefklimaat, de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd, bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en sprake is van een goede ecologische en landschappelijke inpassing.
Juridisch kader
3.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3° van de Wabo kan de omgevingsvergunning – voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c – slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.2
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen [1] .
Strijd met de bestemming ‘sport’
4.1
Eiser betoogt dat een muur van het bedrijfsgebouw op het perceel van de [adres] staat en op deze grond de bestemming ‘sport’ rust. Er is daarom strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft hier ten onrechte niet aan getoetst, aldus eiser.
4.2
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij moet beslissen op basis van de ingediende aanvraag. Uit deze aanvraag blijkt niet dat het bouwplan gerealiseerd wordt op gronden met de bestemming ‘sport’. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de muur deel uitmaakt van het reeds bestaande bedrijfspand en het onduidelijk is of het bedrijfspand destijds in overeenstemming met de toen verleende vergunning is gebouwd. Ter zitting heeft verweerder ook nog naar voren gebracht dat zonder nader onderzoek niet vast te stellen is of de muur op de bestemming ‘sport’ staat. Verweerder heeft dan ook terecht alleen getoetst of een omgevingsvergunning kon worden verleend voor strijdig gebruiken van de gronden met de bestemming ‘bedrijf’. Overigens heeft verweerder ter zitting desgevraagd opgemerkt dat een toetsing aan de bestemming ‘sport’ niet tot een andere beslissing zou hebben geleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening
5. Het betoog van eiser dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening slaagt niet omdat eiser deze beroepsgrond niet heeft onderbouwd.
Goede ruimtelijke ordening
6.1
Eiser betoogt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat het gevaar voor de volksgezondheid in de weg staat aan een goed woon- en leefklimaat van vergunninghouders. In dit verband heeft eiser erop gewezen dat uit meerdere onderzoeken is gebleken dat er in de nabijheid van geitenhouderijen een verhoogd risico is op longinfecties en dat de GGD adviseert om terughoudend te zijn met het vestigen van gevoelige bestemmingen in de buurt van geitenhouderijen.
6.2
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt ook het relativiteitsvereiste genoemd. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste aan deze beroepsgrond in de weg staat. Het gezondheidsrisico voor vergunninghouders is immers geen rechtstreeks belang van eiser en wordt dan ook niet beschermd door het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
7.1
Eiser betoogt dat hij door de verleende omgevingsvergunning wordt gehinderd in zijn bedrijfsvoering. Hij vreest dat toekomstige bewoners schadeclaims zullen indienen als ze gezondheidsklachten krijgen.
7.2
Uit het VGO-advies [2] in het dossier blijkt inderdaad dat het wonen in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen een verhoogd risico op longontsteking met zich brengt. Uit de besluitvorming blijkt ook dat verweerder zich bewust is van dat gezondheidsrisico en dit ook heeft meegewogen. Dat de GGD adviseert [3] om terughoudend te zijn met het vestigen van gevoelige bestemmingen rondom bestaande geitenhouderijen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat in het geheel geen (nieuwe) woningen kunnen worden toegestaan binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij. Gelet op de motivering in onder meer de zienswijzenrapportage behorend bij de omgevingsvergunning heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het gezondheidsrisico in dit geval aanvaardbaar is. Het belang van eiser bij het voorkomen van eventuele toekomstige schadeclaims heeft verweerder dan ook in redelijkheid minder zwaarwegend kunnen achten dan het belang van vergunninghouders bij het verkrijgen van de gevraagde omgevingsvergunning. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1369.
2.Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III – Longontsteking in de nabijheid van Geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartspraktijken 2014-2016.
3.Het advies behorend bij de e-mail van 26 augustus 2019.