ECLI:NL:RBMNE:2021:721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van AOW-uitkering vanwege onduidelijkheid over woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. Eiser ontvangt sinds 22 augustus 2018 een AOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande. In een besluit van 14 april 2020 heeft verweerder het pensioen van eiser gedeeltelijk geschorst naar de norm van een gehuwdenpensioen, omdat er onduidelijkheid bestond over de woonsituatie van eiser. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in een besluit van 27 juli 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 januari 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende aanleiding had om het besluit tot schorsing te nemen, gezien de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser. Eiser had verklaard dat een vrouw op zijn adres geregistreerd stond, wat aanleiding gaf tot twijfels over de hoogte van zijn AOW-pensioen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de woonsituatie van eiser gerechtvaardigd was en dat de schorsing van het pensioen niet onrechtmatig was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontvangt vanaf 22 augustus 2018 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande.
In het besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen van eiser op grond van de AOW vanaf april 2020 gedeeltelijk geschorst naar de norm van een gehuwdenpensioen op grond van artikel 19 van de AOW.
Op 16 juli 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan eiser is per augustus 2018 pensioen toegekend naar het maximale bedrag voor een alleenstaande. Verweerder heeft in het primaire besluit de uitbetaling geschorst omdat de woonsituatie van eiser onduidelijk was. Verweerder heeft eiser bij brief van 2 juli 2018 verzocht om informatie over zijn woonsituatie. Eiser heeft op 11 juli 2018 gereageerd en verklaard dat mevrouw [A] (hierna: [A] ) op zijn adres geregistreerd staat. Naar aanleiding van eisers brief heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Er hebben huisbezoeken plaatsgevonden op 12 november 2018 en 24 juni 2019. Verweerder heeft op 9 april 2020 een handhavingsrapportage opgemaakt. Op 10 april 2020 heeft verweerder eiser verzocht om bewijzen in te sturen waaruit blijkt dat [A] niet op zijn adres woont.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij twijfelt over de hoogte van eisers AOW-pensioen. Verweerder baseert dit op het feit dat eiser op een adres woont met [A] en dat zij een relatie heeft. Omdat verweerder twijfelt aan de hoogte van het AOW-pensioen, heeft hij op grond van de wet [1] de bevoegdheid om het AOW-pensioen te schorsen. Deze bevoegdheid geldt ook als eiser meewerkt aan het onderzoek van verweerder.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn pensioen heeft geschorst naar een gehuwdenpensioen, althans dat deze schorsing onrechtmatig heeft voortgeduurd. Eiser heeft mee willen werken aan het onderzoek van verweerder en hij heeft ook alle medewerking verleend. De schorsing was daarom niet noodzakelijk. Verweerder heeft alvorens het opschortingsbesluit te nemen aangekondigd een tweede gesprek met eiser te willen voeren, maar heeft nagelaten dit gesprek daadwerkelijk te voeren. Verweerder had de informatie in bezwaar eenvoudig in het tweede gesprek kunnen verkrijgen. Verweerder had in plaats van een opschortingsbesluit direct een besluit kunnen nemen. Het opschortingsbesluit is daarom ten onrechte genomen en in bezwaar ten onrechte in stand gelaten.
4. De rechtbank zal eerst bespreken of er sprake is van voldoende procesbelang. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
5. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift toegelicht dat hij kosten heeft gemaakt voor een door een derde verleende rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] blijft procesbelang behouden als is verzocht om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en deze vergoeding is geweigerd. Nu eiser heeft verzocht om een kostenvergoeding voor het bezwaar en die vergoeding niet is toegekend, heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Dit betekent dat het verzoek niet kan worden toegewezen zonder dat eerst de rechtmatigheid van het primaire besluit is beoordeeld.
7. In de AOW [4] is bepaald dat verweerder de betaling van het ouderdomspensioen schorst indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er recht op een lager ouderdomspensioen bestaat.
8. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanleiding bestond voor verweerder om het besluit tot schorsing te nemen. Verweerder heeft vanaf april 2018 onderzoek gedaan naar eisers woonsituatie. Het onderzoek heeft weliswaar vanaf half 2018 geduurd en heeft tussen de huisbezoeken van 12 november 2018 en 24 juni 2019 stilgelegen, maar het is door verweerder hervat in de stand van zaken waarin het zich bevond. Verweerder heeft het onderzoek kunnen voortzetten, omdat er nog steeds onduidelijkheid bestond over eisers woonsituatie. Het valt niet in te zien dat eiser is benadeeld doordat het onderzoek een tijd heeft stilgelegen. Verweerder kon daarom gebruik maken van zijn bevoegdheid uit de wet om over te gaan tot de schorsing van het ouderdomspensioen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AOW
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3420
4.Artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AOW.