In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. Eiser ontvangt sinds 22 augustus 2018 een AOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande. In een besluit van 14 april 2020 heeft verweerder het pensioen van eiser gedeeltelijk geschorst naar de norm van een gehuwdenpensioen, omdat er onduidelijkheid bestond over de woonsituatie van eiser. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in een besluit van 27 juli 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 januari 2021, die via Skype for Business plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende aanleiding had om het besluit tot schorsing te nemen, gezien de onduidelijkheid over de woonsituatie van eiser. Eiser had verklaard dat een vrouw op zijn adres geregistreerd stond, wat aanleiding gaf tot twijfels over de hoogte van zijn AOW-pensioen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de woonsituatie van eiser gerechtvaardigd was en dat de schorsing van het pensioen niet onrechtmatig was.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.