ECLI:NL:RBMNE:2021:6938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/134382-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot zware mishandeling met een kettingslot in Utrecht

Op 30 december 2018 vond er een gewelddadig voorval plaats in Utrecht waarbij de verdachte, geboren in 2000, betrokken was. De zaak werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, waar de verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft op 19 januari 2021 uitspraak gedaan na een inhoudelijke behandeling op 22 december 2020 en 5 januari 2021. De officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar achtte de subsidiaire en meer subsidiaire tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Arts, pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1], waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Wel werd vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] met zijn vuist had geslagen, wat leidde tot een bewezenverklaring van de meer subsidiaire mishandeling. Voor [slachtoffer 2] werd de poging tot zware mishandeling met een kettingslot bewezen verklaard. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] van € 3.181,43, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/134382-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 december 2020 en 5 januari 2021. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van hetgeen verdachte en mr. S. Arts, advocaat te Breda, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1, primair:
op 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een vuist tegen zijn gezicht te slaan of te stompen en met een kettingslot tegen zijn gezicht te slaan;
subsidiair:
op 30 december 2018 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een vuist tegen zijn gezicht te slaan of te stompen en met een kettingslot tegen zijn gezicht te slaan;
meer subsidiair:
op 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een vuist tegen zijn gezicht te slaan of te stompen en met een kettingslot tegen zijn gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
onder 2, primair:
op 30 december 2018 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een vuist tegen zijn gezicht te slaan of te stompen en met een kettingslot tegen zijn gezicht te slaan;
subsidiair:
op 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een vuist tegen zijn gezicht te slaan of te stompen en met een kettingslot tegen zijn gezicht te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en acht het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en voert daartoe aan dat uit het procesdossier niet is gebleken dat het letsel van aangever [slachtoffer 1] is veroorzaakt door het kettingslot en dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan wel van een poging tot het toebrengen daarvan. De raadsman bepleit daarnaast vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde en voert daartoe aan dat uit de verklaringen van getuigen is gebleken dat verdachte werd vastgepakt en hem werd belet om de politie te bellen. Verdachte werd aangevallen en geslagen voordat hij zelf iemand sloeg. Hij kon niet wegrijden, omdat iedereen om de scooter heen stond. Verdachte was het slachtoffer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen, waardoor er sprake is van een noodweersituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zondag 30 december 2018, omstreeks 21:30 uur, was ik in Utrecht op de Oudegracht . Ik zag dat er een scooter met één man erop in onze richting kwam rijden. Toen wij bij de kruising Oudegracht en Lange Viestraat kwamen (…) stond opeens die bestuurder van de scooter bij ons, met zijn scooter. Hij begon meteen tegen ons te schreeuwen. [2]
De situatie was meteen dreigend. Ook zag ik dat hij meteen, toen hij bij ons stond, de buddyseat openmaakte en ik zag dat hij daaruit een scooterslot haalde. Ik zag een groot slot, voorzien van ketting met grote schakels en een groot blok eraan van het slot. Ik zag dat hij meteen dit slot vastgreep met zijn rechterhand en in een houding ging staan om met het slot uit te halen.
Ik zag toen dat mijn vriend [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) hem beet wilde pakken bij zijn bovenarm. Ik hoorde [slachtoffer 2] ook zeggen: "Doe is normaal, wat moet je met die ketting?" Ik weet niet hoe het ging maar er ontstond een vechtpartij.
Toen ik weer bij bewustzijn kwam, lag ik op straat en bleek mijn gezicht vol met bloed te zitten.
Noot verbalisant: Tijdens het opnemen van deze verklaring zag verbalisant dat de rechterzijde van het gezicht van aangever flink was gehavend. De rechter wenkbrauw
was kapot, het rechter oog was omringd door bloeduitstortingen, rondom het rechter
oog ook bloeduitstortingen en de rechterzijde van de bovenlip is ook kapot. [3]
[getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ongeveer drie seconden nadat ik keek, zag ik dat de man met het kettingslot gericht en hard begon te slaan met zijn kettingslot. Ik zag dat hij een man met een donkere jas wilde raken. [4]
[getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat hij het kettingslot in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat het kettingslot heen en weer zwaaide in zijn rechterhand. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] tegen de jongen zei: "laten we nou normaal doen, dit is nergens voor nodig" of iets in die richting. Ik zag dat kort daarna [slachtoffer 2] de arm vastpakte van de jongen. Ik zag dat hij de arm pakte waarin de jongen het kettingslot vasthield. Op dat moment escaleerde het volledig. Ik zag namelijk dat de jongen wild om zich heen sloeg met het kettingslot.
Ik zag dat in het gevecht plotseling [slachtoffer 2] hard werd geraakt in zijn gezicht door het kettingslot.
Wanneer hij sloeg was dat echt gericht. Ik weet zeker dat de jongen met opzet heeft geslagen (…). Ik zag dat [slachtoffer 2] meteen in elkaar zakte en op de grond belandde. [5]
[slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik zag opeens dat de scooterrijder opeens uit wilde halen met het kettingslot. Ik zag dat hij dit kettingslot in zijn rechterhand vasthield. Daarom pakte ik zijn linkerarm vast.
Ik weet nog dat ik een harde klap op mijn hoofd voelde. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
Toen pakte ik het slot als afschrikmiddel. Het slot lag in de buddyseat van de scooter.
Op de vraag van de oudste rechter of ik de foto’s van [slachtoffer 1] heb gezien en of ik hem heb geraakt op het gezicht: ik heb de foto’s gezien. Ik denk dat dit is gekomen door het slaan met vuisten tegen het gezicht. Ik heb daar wel mensen geslagen. [7]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank bespreekt hierna het letsel van [slachtoffer 1] en hoe dit juridisch dient te worden gekwalificeerd, of en zo ja, op welke wijze verdachte aan [slachtoffer 1] dit letsel heeft toegebracht en welke conclusies zij hieraan verbindt voor de bewezenverklaring. Hierbij wordt ook het beroep op noodweer betrokken.
4.3.2.1 Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde is vereist dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1051) kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In het procesdossier is te lezen dat [slachtoffer 1] meerdere wonden in zijn gezicht en een terugkerende piep in zijn oor heeft opgelopen. Ook heeft hij op 21 maart 2019 een hersteloperatie ondergaan bij een plastisch chirurg. Inmiddels is hij hersteld van het letsel en heeft hij alleen nog een lichte verkleuring in het gezicht. Ook de piep in zijn oren is verdwenen. Deze informatie uit het dossier is slechts in beperkte mate terug te vinden in de medische stukken. Uit de medische stukken blijkt (enkel) dat [slachtoffer 1] in het ziekenhuis is opgenomen ter observatie na een trauma in het aangezicht en mogelijke val op het hoofd. De scan van het aangezicht en van het hoofd toonde geen traumatisch letsel. Vervolgens is hij met pijnstilling (paracetamol) naar huis gestuurd. De rechtbank concludeert bij een gebrek aan objectieve medische gegevens dat onvoldoende duidelijk is geworden wat de precieze aard en omvang van het letsel en van het medisch ingrijpen is geweest. Gelet hierop, en ook omdat gebleken is dat [slachtoffer 1] inmiddels volledig is hersteld van het toegebrachte letsel, kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer 1] niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet en jurisprudentie.
Nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kan het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden en zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
4.3.2.2 Vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen met zijn vuist. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte [slachtoffer 1] met een kettingslot heeft geslagen. De getuigen die verklaren dat verdachte heeft geslagen met een kettingslot doelen ofwel op het slaan van [slachtoffer 2] , ofwel laten in het midden wie er is geslagen. Ook het letsel vormt onvoldoende (steun)bewijs voor het slaan met een kettingslot. Het letsel zou immers ook op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Er is immers gevochten en [slachtoffer 1] is daarbij gevallen, hetgeen het letsel ook zou kunnen verklaren. Hoewel er aanwijzingen zijn in het dossier dat verdachte [slachtoffer 1] met een kettingslot heeft geslagen, is er al met al onvoldoende wettig bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen met een kettingslot.
Wel staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen met zijn vuisten. De vraag is of daarmee gezegd kan worden dat verdachte door dit handelen heeft beoogd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Niet kan worden gezegd dat verdachte door te slaan met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een klap met een tot vuist gebalde hand in het gezicht niet zonder meer de aanmerkelijke kans in het leven roept dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Verdachte heeft met zijn handelswijze dan ook niet de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens aanvaard.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2.3 Bewezenverklaring van het onder 1, meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door met zijn vuisten op het gezicht van [slachtoffer 1] te slaan de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het ten laste gelegde onderdeel “terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”.
Noodweer
Verdachte heeft zich beroepen op noodweer en noodweer exces. Het beroep op noodweerexces zal worden besproken bij de strafbaarheid van de verdachte.
Een succesvol beroep op noodweer zou leiden tot vrijspraak van de mishandeling. Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Daarnaast mag geen sprake zijn van eigen schuld.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in aanvulling op de hiervoor reeds vastgestelde feiten en omstandigheden uit van het volgende. Verdachte is teruggereden naar het gezelschap waarin [slachtoffer 1] zich bevond om verhaal te halen. Toen hij hen benaderde, uitte verdachte zich verbaal agressief. Nadat hij van de scooter afstapte, pakte hij direct een kettingslot uit zijn buddyseat. Omdat verdachte uit wilde halen met het kettingslot, pakte [slachtoffer 2] verdachte bij zijn arm. Hierna is een vechtpartij ontstaan waarbij verdachte [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen met een vuist. Het door verdachte aangevoerde scenario waarin hij bij zijn keel werd gepakt, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Dit geldt wel voor de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beschreven gang van zaken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de agressie uitging van verdachte en hij de eerste is geweest die fysiek geweld heeft toegepast. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte waartegen zijn verdediging noodzakelijk en geboden was, wordt het beroep op noodweer verworpen.
4.3.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
4.3.3.1 Bewezenverklaring van het onder 2, primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 2] in zijn gezicht heeft geslagen met een kettingslot, met als gevolg dat [slachtoffer 2] buiten bewustzijn is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal gedeelte van het menselijk lichaam is. Door [slachtoffer 2] met een zwaar kettingslot hard en gericht tegen het gezicht te slaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer 2] daarvan zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, zodat voor dit deel van de tenlastelegging verdachte zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
onder 1 meer subsidiair
op 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een tot een vuist gebalde hand tegen diens gezicht te slaan;
onder 2 primair
op 30 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] met een kettingslot tegen diens gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Noodweer
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 2, primair ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer en noodweer exces. Het beroep op noodweerexces zal worden besproken bij de strafbaarheid van de verdachte.
Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarbij voor verdachte de noodzaak bestond om zich te verdedigen. Dit geldt evenzeer voor het geweld dat verdachte heeft toegepast op [slachtoffer 2] . Het beroep op noodweer slaagt reeds daarom niet. Dit beroep wordt dan ook verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1 meer subsidiair:
mishandeling
onder 2 primair:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Noodweerexces
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie waarbij voor verdachte de noodzaak bestond om zich te verdedigen. Het beroep op noodweerexces slaagt reeds daarom niet. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte een werkstraf van ten hoogste 60 uren op te leggen en af te zien van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte was net 18 jaar oud ten tijde van het bewezenverklaarde en het incident heeft al grote gevolgen voor hem gehad. Zijn opleiding heeft vertraging opgelopen en verdachte is zijn baan als beveiliger kwijtgeraakt. Ook wordt de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop en het aandeel van de aangevers en hun vrienden in het bewezenverklaarde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met een vuist in het gezicht te slaan en aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] door hem met een kettingslot in zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. De slachtoffers mogen van geluk spreken dat zij hierdoor geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, maar dit is niet te danken aan het handelen van verdachte. Dit soort feiten kunnen als traumatisch ervaren worden en gevoelens van onveiligheid met zich meebrengen. Dit blijkt ook uit de verklaring die [slachtoffer 1] tijdens de terechtzitting heeft afgelegd. [slachtoffer 1] is dan wel fysiek hersteld, maar mentaal heeft hij het zwaar. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige, gepleegd in de avond op de openbare weg in het centrum van de stad Utrecht, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte slechts beperkt verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of in strafmatigende zin mee. De rechtbank weegt wel in strafmatigende zin mee dat verdachte door de onderhavige feiten zijn baan als beveiliger reeds is kwijtgeraakt en deze naar verwachting ook niet snel zal terugkrijgen. Daarnaast let de rechtbank op de jeugdige leeftijd van verdachte, het gegeven dat het feit al van wat langer geleden is en het feit dat verdachte sinds het bewezenverklaarde niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet (meer) passend is aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, ook niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank is vanwege de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers wel van oordeel dat aan verdachte een hogere taakstraf opgelegd dient te worden dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.472,53. Dit bedrag bestaat uit € 1.472,53 materiële schade en € 12.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot vergoeding van de materiële schade geheel toe te wijzen en die van de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van
€ 5.000,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de schade aan de kleding niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht een bedrag van € 750,- toe te kennen en [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de schade met betrekking tot de kleding toewijsbaar is. Nu uit het verzoek tot schadevergoeding niet blijkt wat de dagwaarde hiervan was en het om een meer dan gering bedrag gaat, zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en het schadebedrag bepalen op € 450,-. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de schade met betrekking tot het eigen risico voldoende onderbouwd is en geheel toewijsbaar is. De rechtbank zal derhalve aan materiële schade een bedrag van € 1.181,43 toewijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen dat weliswaar niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel maar wel ernstig is. Ten aanzien van de hoogte acht de rechtbank, gelet op vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 2.000,- billijk en waardeert de schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 2.000,- toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 3.181,43, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.181,43, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 41 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.181,43;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.181,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. R.L.M. van Opstal en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 december 2018 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten verwondingen in het gezicht (met onder andere asymmetrie tussen het linker- en rechteroog tot gevolg) en/of een terugkerend piepgeluid in de oren
(oorsuizen), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
- met een (tot een vuist gebalde) hand in of tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan of te stompen en/of
- met een kettingslot tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
- met een (tot een vuist gebalde) hand in of tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen of gestompt en/of
- met een kettingslot tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
- met een (tot een vuist gebalde) hand in of tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan of te stompen en/of
- met een kettingslot tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten verwondingen in het gezicht (met onder andere asymmetrie tussen het linker- en rechteroog tot gevolg) en/of een terugkerend piepgeluid in de oren (oorsuizen) ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 30 december 2018 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,
- met een (tot een vuist gebalde) hand in of tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen of gestompt en/of
- met een kettingslot tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen
het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2018 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,
- met een (tot een vuist gebalde) hand in of tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan of te stompen en/of
- met een kettingslot tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 mei 2019, genummerd PL0900-2018375053, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 40. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 11.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 12.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 19.
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 21.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pagina 24.
7.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 22 december 2020.