ECLI:NL:RBMNE:2021:6868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/041866-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van vonnis inzake bedreiging met vuurwapen, vernieling, woninginbraken, poging zware mishandeling en mishandeling ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 een vonnis uitgesproken tegen de verdachte, geboren in 1990 in Afghanistan, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen, vernieling, woninginbraken, poging tot zware mishandeling en mishandeling van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er fouten in het eerdere vonnis waren, die nu zijn hersteld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarbij de rechtbank oordeelt dat de TBS-maatregel niet proportioneel is. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], tot een bedrag van € 1.394,00 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling van 23 dagen. De zaak is behandeld op verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging heeft gewogen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar de overige feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar oordeel meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/041866-20, 16/101030-20 (ttz gev.), 16/001014-20 (ttz gev.) en 09/121189-19 (ttz gev.)
Vonnis tot herstel van het op 11 november 2021 uitgesproken vonnis van de rechtbank Midden-Nederland
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
thans gedetineerd in [verblijfplaats] , [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.De onderdelen van het vonnis die moeten worden hersteld

Na de uitspraakdatum is de rechtbank gebleken dat het dictum van voormeld vonnis twee fouten bevat.
In het dictum staat abusievelijk vermeld dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 09/121189-19 feit 1 primair tenlastegelegde. Immers, uit de bewezenverklaring blijkt dat verdachte niet voor het subsidiair tenlastegelegde, maar voor het primair tenlastegelegde is veroordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat in het vonnis kennelijk niet consequent is opgenomen dat het bewezenverklaarde het primair tenlastegelegde betreft.
Gebleken is dat door deze kennelijke misslag in het dictum een innerlijke tegenstrijdigheid is ontstaan in het dictum, nu onder het kopje ‘bewezenverklaring’ wordt verwezen naar rubriek 5, waarin het primair tenlastegelegde bewezen is verklaard. De rechtbank zal het uitgesproken vonnis herstellen door verbetering van het dictum, waartoe het onderhavige vonnis strekt.
Daarnaast is gebleken dat de naam van de benadeelde partij op één punt onjuist in het dictum van voormeld vonnis is opgenomen. Immers, uit het schadevergoedingsformulier dat zich bij de dossierstukken bevindt blijkt dat die naam niet luidt [A] , maar behoort te luiden [benadeelde 1] .
Gebleken is dat door deze kennelijke misslag in het dictum de beslissing tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij mogelijk niet kan worden geëxecuteerd. De rechtbank zal ten behoeve van de executie van die beslissing het eerder uitgesproken vonnis herstellen door verbetering van het dictum, waartoe het onderhavige vonnis strekt.

2.De beslissing

De rechtbank:
- handhaaft haar beslissing van 11 november 2021, met herstel van de volgende kennelijke misslagen in het dictum als volgt en wijzigt:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/041866-20 onder feiten 3 en 4 en onder 09/121189-19 feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
in:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/041866-20 onder feiten 3 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
en wijzigt:
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] ;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
in:
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] ;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- bepaalt dat de griffier dit vonnis doet hechten aan het originele vonnis van 11 november 2021 en dit vonnis per brief ter kennis doet brengen van de verdachte, de raadsman, de officier van justitie en de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. en J.G. van Ommeren en Y.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/041866-20, 16/101030-20 (ttz gev.), 16/001014-20 (ttz gev.) en 09/121189-19 (ttz gev.)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] , [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare
terechtzittingen van 8 mei 2020, 23 juli 2020, 7 oktober 2020, 2 december 2020, 1 maart
2021, 19 maart 2021, 15 juni 2021, 2 september 2021 en 28 oktober 2021. Op 15 juni heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank op 29 juni 2021 een tussenvonnis gewezen en daarmee het onderzoek heropend voor het horen van een aantal getuigen. Op 28 oktober 2021 heeft het tweede gedeelte van de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en tevens is op die datum het onderzoek opnieuw gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie
mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en mr. E.G.S. Roethof en mr. J.T. Brassé, die waarnemen namens mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij mevrouw [benadeelde 3] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een aantal strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
Parketnummer 16/041866-20
feit 1op 14 februari 2020 in Utrecht [slachtoffer] met een vuurwapen heeft bedreigd;
feit 2op 14 februari 2020 in Utrecht een personenauto van [benadeelde 2] heeft vernield;
feit 3op 13 februari 2020 In Utrecht een bus van U-OV heeft vernield;
feit 4op 13 februari 2020 in Utrecht een buschauffeur, [benadeelde 3] , heeft beledigd;
feit 5op 14 februari 2020 in Utrecht een busje pepperspray in zijn bezit heeft gehad;
feit 6op 14 februari 2020 in Utrecht 10 scherpe knalpatronen in zijn bezit heeft gehad;
Parketnummer 16/101030-20
op 31 januari 2020 in [plaats 3] door middel van braak/inklimming sieraden van
[benadeelde 1] heeft weggenomen;
Parketnummer 16/001014-20
feit 1op 30 december 2019 in [plaats 2] heeft geprobeerd in te breken in de woning van
[benadeelde 4] aan de [adres 2] ;
feit 2in de periode van 27 december 2019 tot en met 30 december 2019 in [plaats 2]
heeft ingebroken in de woning van [benadeelde 5] en uit die woning geld en
goederen heeft weggenomen;
Parketnummer 09/121189-19
feit 1op 2 februari 2019 in [plaats 4] geprobeerd heeft [Penitentiair Inrichtingswerker] ,
Senior Penitentiair Inrichtingswerker, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door een televisie naar die [Penitentiair Inrichtingswerker] te gooien, dan wel (subsidiair) [Penitentiair Inrichtingswerker] heeft
bedreigd;
feit 2op 2 februari 2019 in [plaats 4] [Penitentiair Inrichtingswerker] , Senior Penitentiair
Inrichtingswerker, heeft mishandeld door deze tegen zijn ribben te schoppen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan.
3.1
Het standpunt van de advocaat
De raadsman vindt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging de onder parketnummer 09/121189-19 tenlastegelegde mishandelingen (feit 1 en 2). Volgens de advocaat is immers sprake van dubbele bestraffing, nu verdachte in de P.I. reeds is gestraft voor deze feiten. Je mag niet tweemaal vervolgen voor hetzelfde feit, dus
dient niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te volgen ten aanzien van dit parketnummer.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich over de ontvankelijkheid niet expliciet uitgelaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een sanctie binnen de P.I. als reactie op gedrag van een gedetineerde niet op één lijn gesteld kan worden met het instellen van strafvervolging door het openbaar ministerie. Het is voor de goede gang van zaken binnen de P.I. noodzakelijk dat daar maatregelen getroffen kunnen worden voor begrenzing van ontoelaatbaar gedrag. Daarbij past ook dat een sanctie wordt opgelegd. Met dat uitgangspunt verdraagt zich niet dat het openbaar ministerie vervolgens het recht op het instellen van strafvervolging zou verliezen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen en de officier van justitie is voor alle ten laste gelegde feiten ontvankelijk in de vervolging.
Overige voorvragen
Ook aan de overige voorvragen voldaan: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten behorende bij de vier verschillende parketnummers wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16/041866-20 feiten 1 tot en met 4 tenlastegelegde, het onder parketnummer 16/001014-20 feit 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 09/121189-19 feiten 1 en 2 tenlastegelegde. De overige feiten acht de raadsman wel te bewijzen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van parketnummer 16/041866-20 feiten 3 en 4
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte op de tenlastegelegde datum in de desbetreffende bus zat. De rechtbank acht de enkele herkenning door de buschauffeur, die verdachte via de spiegel in de bus in zijn gezicht heeft gezien, op basis van een naderhand door de politie getoonde foto daarvoor onvoldoende. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde vernieling van de bus en de belediging van mevrouw [benadeelde 3] .
4.3.2
Bewezenverklaring van de overige feiten
De rechtbank vindt dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder parketnummer 16/041866-20 feiten 1, 2, 5 en 6, onder parketnummer 16/101030-20, onder parketnummer 16/001014-20 feiten 1 en 2, onder parketnummer 09/121189-19 feit 1 subsidiair en feit 2 alsmede onder parketnummer 09/121189 feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank geeft hieronder aan waarom zij dat vindt.
Wanneer tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsstukken worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Interpretatie van de bewijsstukken
De bedreiging met het vuurwapen van mevrouw [slachtoffer] (parketnummer 16/041866-20 feit 1)
Verdachte bevond zich op 14 februari 2020 in de binnenstad van Utrecht en had een alarmpistool bij zich, zo verklaart hij zelf. Hij was aanwezig op de plaats waar aangeefster verklaard bedreigd te zijn en hij was in het bezit van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank acht de verklaringen die mevrouw [slachtoffer] heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris consequent en geloofwaardig. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het verhaal van de raadslieden die de betrouwbaarheid van deze verklaringen hebben betwist. De rechtbank acht het, anders dan de verdediging, niet gek dat aangeefster eerst niet goed kon plaatsen wat haar was overkomen, eerst naar haar afspraak met haar moeder ging en pas later melding heeft gemaakt bij de politie. Daarbij komt dat uit het dossier volgt dat er een verklaring is van de verder anoniem gebleven [B] die een vergelijkbaar incident beschrijft dat op praktisch hetzelfde moment moet hebben plaatsgevonden. In het licht daarvan acht de rechtbank het scenario van verdachte dat hij het alarmpistool alleen maar in de gracht heeft gegooid niet aannemelijk geworden.
De vernieling van de auto van mevrouw [benadeelde 2] (parketnummer 16/041866-20 feit 2)
Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat ze zag dat verdachte de voorruit van de auto vernielde. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij daar inderdaad was, dat hij van het balkon sprong en dat de gasfles die achter hem aan werd gegooid mogelijk door de ruit is gevallen. De rechtbank acht laatstgenoemd scenario niet aannemelijk, nu aangeefster en een getuige allebei verklaard hebben dat verdachte in de richting van de auto van aangeefster liep (de getuige heeft het over een kleine turquoise auto) voordat de ruit van de auto beschadigd werd. Daaruit volgt dat de gasfles niet meteen op de ruit terecht gekomen kan zijn. Het feit dat de getuige verklaard heeft dat verdachte vermoedelijk met zijn vuisten op de ruit heeft geslagen sluit niet uit dat het feitelijk met de gasfles is gebeurd. De rechtbank neemt hierbij in haar overtuiging nog extra mee dat verdachte mevrouw [benadeelde 2] na de vernieling en na het maken van een foto heeft bedreigd.
De woninginbraak aan de [adres 3] (parketnummer 16/001014-20 feit 2)
De rechtbank stelt, anders dan de verdediging, dat de rapportage betreffende het vergelijkend schoensporenonderzoek een betrouwbaar objectief bewijsmiddel betreft. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van de raadsman dat mogelijk sprake kan zijn geweest van een fabrieksfout. Er zijn zeven onregelmatigheden in het schoenafdrukspoor aangetroffen die overeenkomen met zeven beschadigingen in de schoen waarmee vergeleken is. Tegelijkertijd zijn geen onverklaarbare verschillen waargenomen. Voor de rechtbank staat daarmee vast dat het spoor van verdachte afkomstig is.
De bedreiging en mishandeling van de heer [Penitentiair Inrichtingswerker] (parketnummer 09/121189-19 feit 1 subsidiair en feit 2)
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de verklaringen van aangever [Penitentiair Inrichtingswerker] en getuige [getuige] betrouwbaar en consequent. Beide heren hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerd verklaard over het incident. Het verweer dat zij elkaars verklaringen mogelijk zouden hebben beïnvloed volgt de rechtbank niet. De raadslieden hebben aangevoerd dat zij op sommige punten verschillend hebben verklaard. De rechtbank is van oordeel dat deze kleine verschillen er juist op duiden dat de verklaringen niet op elkaar zijn afgestemd. Het alternatieve scenario van verdachte dat de tv alleen maar van de kast viel, acht de rechtbank niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Het gooien van een tv – van enig gewicht en met scherpe randen – in de richting van het hoofd van een korte afstand kwalificeert de rechtbank als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Uit de aangifte en de getuigenverklaring volgt dat verdachte van het een op het andere moment heel agressief werd, de TV pakte en die bovenhands richting het hoofd van [Penitentiair Inrichtingswerker] gooide. Dat [Penitentiair Inrichtingswerker] niet ernstig gewond is geraakt, is uitsluitend het gevolg van zijn afwerende reactie. Verdachte had wellicht niet de volle opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar met deze handelwijze heeft hij wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [Penitentiair Inrichtingswerker] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank is, gelet op hetgeen zij hierboven heeft vastgesteld, van oordeel dat de verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [Penitentiair Inrichtingswerker] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Immers, verdachte heeft met grote kracht, op een korte afstand een televisie in de richting van het hoofd van [Penitentiair Inrichtingswerker] gegooid. [Penitentiair Inrichtingswerker] kon dit afwenden door zijn armen voor zijn hoofd te houden.
Verdachte had, gelet op de afstand tussen hem en [Penitentiair Inrichtingswerker] , kunnen en moeten bedenken dat de de televisie het hoofd van [Penitentiair Inrichtingswerker] zou kunnen raken. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat, indien een televisie het hoofd van [Penitentiair Inrichtingswerker] zou raken, hij (ernstig) letsel op had kunnen lopen. Dat dit niet is gebeurd, is enkel te danken aan het alerte optreden van [Penitentiair Inrichtingswerker] zelf. De verdachte heeft derhalve opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) gehandeld. Het verweer ten aanzien van het ontbreken van opzet aan de zijde van de verdachte wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Ondersteunend voor de mishandeling vindt de rechtbank de medische verklaring waarin wordt gesproken over drukpijn.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
t.a.v. parketnummer 16/041866-20
1
op 14 februari 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] op de openbare weg een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer] ;
2
op 14 februari 2020 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een aan de [straat] geparkeerd staande auto ( Ford Ka), die geheel aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield;
5
op 14 februari 2020 te Utrecht een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (merk Scorpion Security), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
6
op 14 februari 2020 te Utrecht munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 10, scherpe knalpatronen van het kaliber .22 voorhanden heeft gehad;
t.a.v. parketnummer 16/101030-20
op 31 januari 2020 te [plaats 3] , met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, meerdere sieraden die geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
t.a.v. parketnummer 16/001014-20
1
op 30 december 2019 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning , de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld of goederen van zijn gading, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming,
- een steen/kei door een ruit van die woning heeft gegooid en
- vervolgens via het aldus ontstane gat in die ruit het raam heeft geopend en
- vervolgens de woning heeft betreden en heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
in de periode van 27 december 2019 tot en met 30 december 2019 te [plaats 2] , uit de woning gelegen aan de [adres 3] ,
- een hoeveelheid geld (ongeveer 1.525 Euro) en
- diverse horloges en een ring en een ketting en
- een paar schoenen en
- een flacon parfum,
dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
t.a.v. parketnummer 09/121189-19
1. primair
op 2 februari 2019 te [plaats 4] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Penitentiair Inrichtingswerker] , Senior Penitentiair Inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting ( [locatie 1] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een televisie, heeft gegooid in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [Penitentiair Inrichtingswerker] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2
op 2 februari 2019 te [plaats 4] een ambtenaar, [Penitentiair Inrichtingswerker] , Senior Penitentiair Inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting ( [locatie 1] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [Penitentiair Inrichtingswerker] tegen de ribben te schoppen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. parketnummer 16/041866-20
feit 1bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 5handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
feit 6handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
t.a.v. parketnummer 16/101030-20 en 16/001014-20 feit 2
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
t.a.v. parketnummer 16/001014-20
feit 1poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
t.a.v. parketnummer 09/121189-19
feit 1 subsidiairpoging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
feit 2mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging;
- oplegging van de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) (38z-maatregel).
De officier van justitie houdt bij zijn eis rekening met de ernst van de feiten, het strafblad
van verdachte en het hoge recidiverisico, in het bijzonder op gewelddadig gedrag en met de
omstandigheid dat alle geraadpleegde deskundigen geen enkel aanknopingspunt zien voor de
uitvoering van voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank geen tbs-maatregel op te leggen aan verdachte, omdat deze maatregel niet in verhouding staat met de feiten waar verdachte voor wordt vervolgd. De raadsman verzoekt de rechtbank om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur. Daarbij kan de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van 2 jaren op. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dat doet.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Bedreiging met vuurwapen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een alarmpistool van mevrouw [slachtoffer] op klaarlichte dag. Daarbij heeft hij op de openbare weg het ‘wapen’ op het slachtoffer gericht. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van anderen. Hij heeft het slachtoffer hiermee angst aangejaagd. Daar komt bij dat dit soort feiten bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel. Verdachte heeft hiervoor tot op de dag van vandaag geen enkele verantwoordelijkheid genomen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Vernieling
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer daar niet alleen financiële schade mee berokkend, maar ook geen respect getoond voor het eigendom van een ander.
Woninginbraken
Ook heeft verdachte zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en een poging daartoe. Bij deze inbraken zijn diverse goederen meegenomen, waaronder sieraden en geld. Door deze woninginbraken heeft de verdachte de slachtoffers niet alleen financiële schade toegebracht, maar aan hen ook overlast bezorgd. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel de slachtoffers als buurtbewoners. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat de inbraken ’s avonds laat en ‘s nachts zijn gepleegd (of geprobeerd is te plegen) in de woningen van de slachtoffers, waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Door zo te handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de persoonlijke eigendommen en levenssfeer van anderen en heeft hij kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen gewin.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel en mishandeling ambtenaar
Verdachte heeft geprobeerd iemand met een publieke taak zwaar te mishandelen. De rechtbank acht dit zeer kwalijke feiten. [Penitentiair Inrichtingswerker] deed zijn werk en verdachte heeft zich ernstig misdragen. Dit incident heeft grote impact gehad op [Penitentiair Inrichtingswerker] . Bovendien heeft hij pijn ondervonden door de trap tegen zijn ribben.
Wapen en munitie
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray en een hoeveelheid munitie. Het dossier bevat daarnaast aanwijzingen dat verdachte in het bezit was van een alarmpistool. Wapens en munitie worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 14 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, voornamelijk gewelds- en vermogensdelicten. Ook blijkt hieruit dat verdachte reeds eerder zowel een PIJ- als ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Verdachte is sinds zijn tienerjaren geregeld in aanraking gekomen met politie en justitie en is herhaaldelijk gedetineerd geweest. De rechtbank weegt het strafblad van verdachte sterk in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. De rechtbank hecht vooral waarde aan de inhoud van de rapportage opgemaakt door het Pieter Baan Centrum.
Hieruit blijkt onder meer het volgende:
“Wanneer naar betrokkenes hulpverlenings- en behandelgeschiedenis tot nu toe wordt
gekeken, dan valt op dat betrokkene zich niet of nauwelijks aan voorwaarden of afspraken
heeft gehouden, dat hij zich niets aan autoriteiten gelegen laat liggen en dat er - op korte
periodes van ogenschijnlijk verbeterd contact na - van aangepast gedrag eigenlijk geen
sprake is geweest. Het functioneren van betrokkene moet als zeer ontwrichtend worden
gekwalificeerd en door de jaren heen heeft dat al een aanzienlijke hoeveelheid slachtoffers
opgeleverd. Er zijn eigenlijk ook geen incidentvrije episodes aan te wijzen. Noch behandeling in het kader van voorwaarden, noch een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, noch een ISD-traject hebben iets wezenlijks kunnen bijdragen aan gedragsverandering bij betrokkene. De conclusie die hieruit moet worden getrokken is dat er sprake is van ernstige en complexe problematiek waarbij betrokkene maar zeer beperkt reageert op behandeling en het behaalde resultaat snel weer terugveert naar de oude situatie.
Hieruit volgt dat alleen een langdurig volgehouden behandeling met een verplichtend
karakter kans van slagen zal hebben. Gezien het hoge herhalingsrisico en nu alle andere
middelen en maatregelen zijn uitgeput komt alleen een terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging nog in aanmerking om het tij te keren. Gezien de beschreven hardnekkige
dynamiek en de ernstige pathologie (inclusief het complicerende middelengebruik), in
combinatie met de beperkte behandelresultaten tot nu toe, wordt ook binnen het kader van
een eventuele terbeschikkingstelling een moeizaam behandeltraject verwacht. Vooral het feit
dat betrokkene binnen het kader van een (ongemaximeerde) tbs niet 'zijn tijd kan uitzitten',
maakt dat rapporteurs verwachten dat betrokkene daar alsnog kan profiteren van het
behandelaanbod en tot volgehouden gedragsverandering zou kunnen komen. Een intrinsieke verandering zal bijdragen aan een verlaging van het recidiverisico, waardoor
mogelijkheden kunnen ontstaan voor het vormgeven van risicomanagement gericht op een
resocialisatietraject. De verwachting van rapporteurs is dat zo'n traject geruime tijd in beslag zal nemen en gevolgd zal moeten worden door een (langdurige) fase van toezicht in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, om te voorkomen dat betrokkene vanuit de beschreven dynamiek opnieuw in dezelfde negatieve spiraal
terechtkomt.
Rapporteurs adviseren om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met
bevel tot verpleging op te leggen.”
8.3.3
De overschrijding van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. De feiten die ten laste zijn gelegd onder parketnummer 09/121189-19 dateren van 2 februari 2019. De rechtbank doet uitspraak op 11 november 2021, hetgeen voor deze feiten een overschrijding van de redelijke termijn mee van 9 maanden oplevert. De rechtbank zal volstaan met een constatering van deze overschrijding en hieraan geen consequenties verbinden. Daarbij weegt mee dat een belangrijk deel van die vertraging het gevolg is van het doen van een verzoek tot het horen van getuigen op het allerlaatste moment tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak, waardoor het onderzoek heropend moest worden. De vertraging is daarmee in belangrijke mate het gevolg van processuele keuzes van de verdediging.
8.3.4
Geen tbs-maatregel of GVM
De rechtbank deelt de zorg die uit de gedragsdeskundige rapportages spreekt en onderkent het belang en de noodzaak van een klinische behandeling van de bij verdachte vastgestelde complexe problematiek. De rechtbank stelt echter wel voorop dat de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden beschouwd als een ultimum remedium. Het betreft een zeer ingrijpende en niet zelden een langdurige vrijheidsbenemende maatregel, met name indien deze niet is gemaximeerd in tijd, die dan ook niet lichtvaardig dient te worden opgelegd. Bij de beoordeling hiervan dienen mede de aard en de ernst van de indexdelicten en de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij te worden betrokken.
De rechtbank merkt op dat zij wel degelijk de noodzaak ziet tot beveiliging van de maatschappij tegen verdachte en dat zij de conclusie onderschrijft dat de kans groot is dat verdachte, ondanks zijn goede voornemens, na detentie opnieuw strafbare feiten zal plegen. Echter, de ernst en de zwaarte van de indexfeiten rechtvaardigen volgens de rechtbank in dit geval nog niet de zwaarte van de gevorderde maatregel. De rechtbank is van oordeel dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging thans niet proportioneel en dus niet passend is, gelet op aard en ernst van het geweld bij de verweten gedragingen en de omstandigheden waaronder dit geweld gepleegd is. Ook zal de rechtbank geen GVM opleggen, maar volstaan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf die naar haar mening het best recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
8.3.5
De straf
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij de straftoemeting (LOVS) gaan voor een woninginbraak, bij recidive, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Verdachte heeft zich in relatief korte tijd schuldig gemaakt aan 2 woninginbraken en één poging daartoe. Deze frequentie weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee bij het bepalen van de straf. Voor een bedreiging met een (nep) vuurwapen gaan de LOVS uit van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Daarbij komt nog het bezit van munitie en een bedreiging en mishandeling van een ambtenaar, waarbij voor de laatste feiten tevens sprake is van meermalen recidive als strafverzwarende factor.
Daarnaast acht de rechtbank naast het strafblad van verdachte sterk strafverzwarend het door het PBC beschreven zeer hoge recidiverisico, wat door geen behandeling of vorm van begeleiding lijkt te kunnen worden ingeperkt, waardoor de algemene preventie baat heeft bij een vrijheidsbeneming van langere duur. Om die reden acht de rechtbank een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het feit dat de opgelegde straf hoger is dan het reeds uitgezeten voorarrest, bepaalt de rechtbank dat het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan verkeer
De rechtbank onttrekt aan het verkeer:
o 1 STK mogelijk een slagpin (omschrijving: G2583903, onderdeel van vuurwapen);
o 9 STK Patroon (omschrijving: wadie .22);;
o 1 STK Patroon G2583209(omschrijving: .22);
o 1 BUS 40 ml flacon Duitse Pepperspray (omschrijving: G2583191, rood, merk: Scorpion Security).
De slagpin is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Bovendien zou dit goed kunnen dienen om een bedreiging met een vuurwapen te begaan.
Met behulp van de overige goederen zijn de onder parketnummer 16/041866-20 feiten 5 en 6 tenlastegelegde feiten begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 100,00 aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/041866-20 feit 4 tenlastegelegde feit.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.694,00. Dit bedrag bestaat uit € 1.394,00 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/101030-20 tenlastegelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vorderingen tot schadevergoeding.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/041866-20 feit 4 tenlastegelegde. Om die reden zal de rechtbank de vordering van benadeelde [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 1] schade heeft geleden als direct gevolg van het onder 16/101030-20 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor deze schade.
Materiële schade
De vordering is duidelijk onderbouwd met stukken en komt naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De vraag luidt of [benadeelde 1] op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van art. 6:106, eerste lid, aanhef en sub b BW. Om van persoonsaantasting te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Voor de toewijsbaarheid van een vordering ter zake van persoonsaantasting is uitgangspunt dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356). In elk geval dient de benadeelde voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld. (HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606). Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond kan nog wel een uitzondering worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. (HR 29 juni 2012
,NJ 2012/ 410, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
Een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, kan voor de bewoner van die woning ingrijpende gevolgen hebben. Voor toekenning van immateriële schadevergoeding is echter alleen grond indien er sprake is van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dit is gesteld noch gebleken. Evenmin is anderszins gebleken dat de normschending dermate ernstige gevolgen heeft gehad voor de [benadeelde 1] , dat toekenning van immateriële schade in het kader van deze strafprocedure gerechtvaardigd is. Om deze reden zal de rechtbank de vordering dan ook wat betreft het immateriële gedeelte afwijzen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen voor het volledige bedrag van € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot de dag van volledige betaling.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 23 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 63, 285, 300, 304, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor alle tenlastegelegde feiten;
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/041866-20 onder feiten 3 en 4 en onder 09/121189-19 feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) jaren;
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
o 1 STK mogelijk een slagpin (omschrijving: G2583903, onderdeel van vuurwapen);
o 9 STK Patroon (omschrijving: wadie .22);;
o 1 STK Patroon G2583209(omschrijving: .22);
o 1 BUS 40 ml flacon Duitse Pepperspray (omschrijving: G2583191, rood, merk: Scorpion Security).
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] ;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] € 1.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. en J.G. van Ommeren en Y.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2021.
Mr Y.M. Vanwersch is buiten staat om dit vonnis te tekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 16/041866-20
1
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] (op de openbare weg) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten en/of gericht te houden op die [slachtoffer] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een (op/aan de [straat] geparkeerd staande) auto ( Ford Ka) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een bus van U-OV (tussen 13.15 en 13.30 uur rijdend in de omgeving van het Julianapark), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan U-Ov toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Utrecht opzettelijk [benadeelde 3] , (buschauffeur van een OV-bus) in het openbaar en/of in haar tegenwoordigheid mondeling, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "'Kankerhoer, kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Utrecht een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray (merk Scorpion Security), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
6
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Utrecht munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 10, althans een of meer. scherpe knalpatronen van het kaliber .22 voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
t.a.v. parketnummer 16/101030-20
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te [plaats 3] , gemeente Utrecht, althans in Nederland, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een of meerdere siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
t.a.v. parketnummer 16/001014-20
1
hij op óf omstreeks 30 december 2019 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld/goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel,
- een steen/kei door/tegen een ruit van die woning heeft gegooid/geslagen en/of
- ( vervolgens) via het aldus ontstane gat in die ruit het raam heeft geopend en/of
- ( vervolgens) de woning heeft betreden en/of heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 27 december 2019 tot en met 30 december 2019 te [plaats 2] , in/uit de woning gelegen aan de [adres 3] ,
- een hoeveelheid geld (ongeveer 1.525 Euro) en/of
- diverse horloges en/of een ring en/of een ketting en/of
- een paar schoenen en/of
- een flacon parfum,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
t.a.v. parketnummer 09/121189-19
1
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te [plaats 4] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Penitentiair Inrichtingswerker] , Senior Penitentiair Inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting ( [locatie 1] ), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een televisie, in elk geval een hard/zwaar/krachtig voorwerp heeft gegooid naar/in de richting van/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [Penitentiair Inrichtingswerker] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te [plaats 4] [Penitentiair Inrichtingswerker] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een televisie, in elk geval een hard/zwaar/krachtig voorwerp naar/in de richting van/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [Penitentiair Inrichtingswerker] te gooien;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te [plaats 4] een ambtenaar, [Penitentiair Inrichtingswerker] , Senior Penitentiair Inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting ( [locatie 1] ), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [Penitentiair Inrichtingswerker] tegen/in de ribben, althans het lichaam, te schoppen en/of te trappen.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )