4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2 primair
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit dient de rechtbank vast te stellen dat door de handelingen van verdachte en medeverdachte zoals die uit de hiernavolgende bewijsmiddelen blijken, sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] en dat verdachte – minstgenomen – deze kans bewust heeft aanvaard.
Uit onder andere de verklaring van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen met kracht tegen het lichaam getrapt en geslagen. Daarnaast heeft medeverdachte met een stuk hout tegen onder andere het hoofd van aangever geslagen. Op basis van de inhoud van het dossier is echter onvoldoende vast komen te staan op welke plek op het hoofd en met welke kracht medeverdachte met het stuk hout heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 4
1. [slachtoffer] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik in Lelystad. Ik reed in een Nissan Micra, blauw van kleur. Ik zag dat een man mij met een handgebaar dwong tot stoppen.De man zal ik man 1 noemen. Ik zag dat een tweede man op mijn auto kwam afgelopen en ik zag dat de man een steen in zijn handen had. Ik voelde mij bedreigd door man 2 en besloot weg te rijden. Enkele seconden nadat ik was weggereden zag ik dat zowel man 1 als 2 naar een Opel station renden. Ik zag dat man 1 als bestuurder plaats nam in de Opel en ik zag dat man 2 als bijrijder voorin plaatsnam. Ik zag dat man 1 meerdere keren probeerde mij in te halen, maar dat niet lukte omdat de straat te smal was. Enkele seconden later zag ik dat man 1 zich liet afzakken en vervolgens met een noodvaart op mij kwam afgereden. Ik reed ongeveer veertig tot vijftig kilometer per uur. Het betrof een smalle straat. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 volop tegen de achterkant van mijn auto aan reed. Ik zag en voelde dat hierdoor mijn auto een draai maakte en ik tot stilstand kwam.Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uitstapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag
en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 23 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Ik deed onderzoek naar de beelden die afkomstig waren uit het voertuig van verdachte [medeverdachte] . Ik zag op de beelden dat er een blauw voertuig langs het voertuig van [medeverdachte] reed. Ik zag dat het voertuig van [medeverdachte] gelijk hierna begon te rijden achter het blauwe voertuig aan. Ik zag dat de auto van [medeverdachte] met een hoge snelheid achter het blauwe voertuig aan reed. Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] zeggen: "Rustig aan". Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] roepen: "zwaailicht aan, hier, stoppen nu". Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] zeggen: "niet schrikken nu". Ik zag dat de bestuurder in het voertuig van [medeverdachte] met het voertuig door een voortuin reed. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [medeverdachte] snelheid maakte en naast het blauwe voertuig kwam te rijden. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [medeverdachte] het blauwe voertuig aan de linker achterzijde ramde waardoor het blauwe voertuig spinde en met de neus naar voren stil kwam te staan.
3. Verdachte heeft
tijdens zijn verhoor bij de politie van 24 april 2020– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Op de beelden is te horen dat u [medeverdachte] waarschuwt voor andere auto's. Op de beelden is ook te horen dat roept "zwaailicht aan" waarom roept u dat?
A: Als een reactie op de omstanders.
V: Wat kan je mij vertellen over de aanrijding?
A: In eerste instantie was [medeverdachte] de agressor in de aanrijding.
V: Heeft [medeverdachte] de auto bewust aangereden?
A: Ja dat denk ik wel. Het was zeker geen ongeluk.
4. Medeverdachte [medeverdachte] heeft
tijdens zijn verhoor bij de politie op 4 juni 2020– zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik ben toen uit boosheid samen met mijn vader in de auto gestapt. We
zijn toen achter de man aangereden. Ik reed veel te hard en door een tuin heen.
5. een
geschrift, te weten een foto, onderdeel uitmakend van een fotobijlage bij een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , met als onderschrift
“Figuur 5: Verse schade aan het voertuig van het slachtoffer.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 1 primair ten laste gelegde feit hebben gepleegd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor medeplegen vastgesteld moet worden dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen de discussie met aangever hebben opgezocht en vervolgens samen in de auto zijn gestapt en achter aangever zijn aangereden. Verdachte gaf medeverdachte tijdens het rijden aanwijzingen. Zo heeft hij als bijrijder tegen medeverdachte gezegd dat hij de zwaailichten aan moest doen en heeft medeverdachte meermalen gewaarschuwd voor het overige verkeer op de weg. Niet ter discussie staat dat uit de ter terechtzitting uitgekeken camerabeelden van het incident volgt dat voor de aanrijding door één van de verdachten is geroepen: ‘Tik hem aan, tik hem aan!’ De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook verdachte is geweest. Tussen het moment dat verdachte als bijrijder in de auto is gestapt en de daadwerkelijke aanrijding, heeft verdachte zich op geen enkele wijze gedistantieerd of getracht in te grijpen; hij heeft zich er juist constant mee bemoeid. Direct nadat de aanrijding heeft plaatsgevonden is verdachte samen met medeverdachte uit de auto gestapt en heeft zowel verdachte als medeverdachte aangever geslagen en/of geschopt. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende nauw en bewust is geweest.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld blijkt dat verdachte samen met medeverdachte in een auto met verhoogde snelheid op de auto van aangever zijn ingereden. Hoewel de snelheid van beide auto’s niet exact is vastgesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen dat door medeverdachte is geprobeerd de auto van aangever in te halen. Uiteindelijk heeft medeverdachte snelheid gemaakt en is hij tegen de linkerachterzijde van de auto van aangever geramd, waardoor de auto van aangever is gaan spinnen.
De rechtbank overweegt dat door met een steeds hogere snelheid met een auto in een smalle straat gericht in te rijden op een andere auto voor de inzittende van dat laatst genoemde voertuig de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Door de onvoorspelbaarheid van de aanrijding, de krachten die erbij vrijkomen en de aanwezigheid van diverse obstakels (muren, hekken, lantaarnpalen) ter plaatse van de aanrijding, bestaat bijvoorbeeld de kans op gecompliceerde botbreuken of hersenletsel bij aangever. De auto van aangever is door de klap ook in een spin geraakt, waardoor aangever tijdelijk de controle over zijn auto is verloren. Het voornoemd rijgedrag van medeverdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het teweegbrengen van de aanrijding en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans volgt. Door de rol die verdachte hierin als actieve bijrijder heeft gespeeld, geldt dit ook voor hem. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het ongeval weliswaar niet de auto heeft bestuurd, maar dat dit niet zonder meer met zich brengt dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als betrokkene bij het ongeval. Degene die niet de bestuurder van het rechtstreeks bij het verkeersongeval betrokken motorrijtuig is, kan worden aangemerkt als (tevens) bij het verkeersongeval 'betrokken' in de zin van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), indien het ongeval door zijn gedraging is veroorzaakt (ECLI:NL:HR:2011:BQ4431). Gelet op wat hetgeen hiervoor bij de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair onder
‘Medeplegen’is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in dit geval niet slechts een passagier in een door medeverdachte bestuurde auto is geweest, maar dat het ongeval mede door zijn gedragingen is veroorzaakt. Hij is met zijn gedragingen bij het besturen van de auto zo actief betrokken is geweest, dat hij als ‘betrokkene’ in de zin van artikel 7 WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair
1. [slachtoffer] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik op [straat] in Lelystad.Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uit de Opel stapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag dat man 1 een lang stuk hout in zijn handen vasthield. Ik stapte hierop uit mijn auto. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij op mijn hoofd, buik en benen sloeg. Ik voelde hevige pijnscheuten door mijn lijf heen gaan. Nadat het stuk hout was afgebroken zag en voelde ik dat man 1 met zijn vuisten en met beentrappen op mij insloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij meerdere keren raakte. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen. Ik weet niet meer hoeveel, maar man 2 raakte mij meerdere keren op mijn lichaam. Ik zag dat man 1 als bestuurder in de Opel stapte en man 2 als passagier voorin de Opel stapte. Ik zag dat man 2 uit de Opel stapte, naar mij toe kwam gerend en eenmaal bij mij, mij nog een keer op mijn lichaam trapte. Ik zag dat man 2 terug rende naar de Opel, instapt en de Opel wegreed.
2. J.A. Kortmann, forensisch arts, verbonden aan GGD Flevoland, heeft op 23 april 2020 in een
letselrapportage over [slachtoffer]onder meer geschreven:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [1976]
Op 22-04-2020 is op de huisartsenpost het volgende vastgesteld:
- 'Rechts op het achterhoofd een driehoekige huiddoorklieving met enige zwelling.’
- 'Onderarm links onderhuidse bloeduitstorting en zwelling.'
Door de huisarts werd ook de werkdiagnose 'hersenschudding' gesteld.
3. [verbalisant 4] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 22 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 was ik op [straat] in Lelystad. Ik zag dat de twee blanke mannen de licht getinte man in elkaar sloegen. Ik zag dat de jongere blanke man een stok vast had en de getinte man met kracht op het hoofd sloeg. Ik zag dat de jongere man drie of vier keer met de stok op het hoofd van de getinte man sloeg.Ik ken de man als [medeverdachte] . Ik zag dat de getinte man op de grond zat met bloed aan het hoofd.
4. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in
een proces-verbaal van bevindingenvan 22 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 22 april 2020 kwamen wij aan op [straat] te Lelystad. Ik hoorde dat de man zei dat hij op zijn hoofd was geslagen met een stuk hout. Ik zag dat er een afgebroken stuk schutting voor de voordeur van [straat] te Lelystad lag. Ik zag dat er aan het uiteinde van het stuk hout bloed zat.
5. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 5 maart 2021– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik beken dat ik aangever [slachtoffer] op 22 april 2020 heb geslagen. Ik heb hem ook met mijn vuisten geslagen. Ik heb aangever ook geschopt. [medeverdachte] en ik zijn tegelijkertijd uit de auto gestapt. [medeverdachte] heeft aangever geslagen met een stuk hout.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit hebben gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen uit de auto zijn gestapt en beiden geweld hebben gebruikt tegen aangever. Daarnaast heeft zowel verdachte als medeverdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door de ander gepleegde geweld. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens beiden weer in de auto gestapt en weggereden. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen, onder andere met een stuk hout, tegen het hoofd en het lichaam hebben geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als (met een stuk hout) met kracht meermalen tegen het hoofd wordt geslagen en meermalen tegen het lichaam wordt geschopt en geslagen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte en medeverdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 april 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 met het ademonderzoekresultaat van 22 april 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland.