ECLI:NL:RBMNE:2021:6756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
16/113283-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten en verkeersmisdrijven in Lelystad met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2021, stonden de verdachte en medeverdachte terecht voor een reeks ernstige misdrijven die plaatsvonden op 22 april 2020 in Lelystad. De zaak begon toen de verdachte en medeverdachte, ontevreden over de snelheid van de aangever, dreigend op zijn auto afkwamen. De aangever voelde zich bedreigd en reed weg, maar de verdachten volgden hem in hun auto, wat leidde tot een gevaarlijke achtervolging door een woonwijk. Uiteindelijk ramden zij de auto van de aangever, waarna zij hem met een stuk hout aanvielen en hem verwondingen toebrachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig maakten aan poging tot zware mishandeling, diefstal van de telefoon van de aangever, en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval zonder hun identiteit kenbaar te maken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, met een contactverbod van drie jaar met de aangever, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij, en dat dergelijke gedragingen niet onbestraft konden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/113283-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats] ,
adres: [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting gewijzigd.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door rijdende in een door verdachte en/of zijn medeverdachte bestuurde personenauto met verhoogde snelheid de personenauto waar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, te rammen;
feit 1 subsidiair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door rijdende in een door verdachte en/of zijn medeverdachte bestuurde personenauto met verhoogde snelheid de personenauto waar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, te rammen;
feit 2 primair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, door hem meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd en/of de buik en/of de benen te slaan en/of meermalen met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt;
feit 2 subsidiair
op 22 april 2020 in Lelystad samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd en/of de buik en/of de benen te slaan en/of meermalen met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft geslagen en/of gestompt;
feit 2 meer subsidiair
op 22 april 2020 in Lelystad openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem met kracht met een stuk hout tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of met kracht tegen het lichaam te trappen, slaan en/of stompen;
feit 3
op 22 april 2020 in Lelystad een telefoon toebehorende aan [slachtoffer] heeft gestolen;
feit 4
op 22 april 2020 in Lelystad betrokken is geweest bij een verkeersongeval en hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht;
feit 5
op 22 april 2020 in Lelystad en/of in Swifterbant een personenauto heeft bestuurd waarbij het alcoholgehalte van zijn adem 360 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd schriftelijk requisitoir. Hij acht – zakelijk weergegeven – de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd schriftelijk pleidooi. De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 4 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich met betrekking tot feiten 3 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2 primair
Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit dient de rechtbank vast te stellen dat door de handelingen van verdachte en medeverdachte zoals die uit de hiernavolgende bewijsmiddelen blijken, sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] en dat verdachte – minstgenomen – deze kans bewust heeft aanvaard.
Uit onder andere de verklaring van [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen met kracht tegen het lichaam getrapt en geslagen. Daarnaast heeft medeverdachte met een stuk hout tegen onder andere het hoofd van aangever geslagen. Op basis van de inhoud van het dossier is echter onvoldoende vast komen te staan op welke plek op het hoofd en met welke kracht medeverdachte met het stuk hout heeft geslagen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 4 [1]
1. [slachtoffer] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik in Lelystad. Ik reed in een Nissan Micra, blauw van kleur. Ik zag dat een man mij met een handgebaar dwong tot stoppen. [2] De man zal ik man 1 noemen. Ik zag dat een tweede man op mijn auto kwam afgelopen en ik zag dat de man een steen in zijn handen had. Ik voelde mij bedreigd door man 2 en besloot weg te rijden. Enkele seconden nadat ik was weggereden zag ik dat zowel man 1 als 2 naar een Opel station renden. Ik zag dat man 1 als bestuurder plaats nam in de Opel en ik zag dat man 2 als bijrijder voorin plaatsnam. Ik zag dat man 1 meerdere keren probeerde mij in te halen, maar dat niet lukte omdat de straat te smal was. Enkele seconden later zag ik dat man 1 zich liet afzakken en vervolgens met een noodvaart op mij kwam afgereden. Ik reed ongeveer veertig tot vijftig kilometer per uur. Het betrof een smalle straat. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 volop tegen de achterkant van mijn auto aan reed. Ik zag en voelde dat hierdoor mijn auto een draai maakte en ik tot stilstand kwam. [3] Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uitstapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag
en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen. [4]
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 23 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Ik deed onderzoek naar de beelden die afkomstig waren uit het voertuig van verdachte [medeverdachte] . Ik zag op de beelden dat er een blauw voertuig langs het voertuig van [medeverdachte] reed. Ik zag dat het voertuig van [medeverdachte] gelijk hierna begon te rijden achter het blauwe voertuig aan. Ik zag dat de auto van [medeverdachte] met een hoge snelheid achter het blauwe voertuig aan reed. Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] zeggen: "Rustig aan". Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] roepen: "zwaailicht aan, hier, stoppen nu". Ik hoorde een man in het voertuig van [medeverdachte] zeggen: "niet schrikken nu". Ik zag dat de bestuurder in het voertuig van [medeverdachte] met het voertuig door een voortuin reed. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [medeverdachte] snelheid maakte en naast het blauwe voertuig kwam te rijden. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig van [medeverdachte] het blauwe voertuig aan de linker achterzijde ramde waardoor het blauwe voertuig spinde en met de neus naar voren stil kwam te staan. [5]
3. Verdachte heeft
tijdens zijn verhoor bij de politie van 24 april 2020– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Op de beelden is te horen dat u [medeverdachte] waarschuwt voor andere auto's. Op de beelden is ook te horen dat roept "zwaailicht aan" waarom roept u dat?
A: Als een reactie op de omstanders.
V: Wat kan je mij vertellen over de aanrijding?
A: In eerste instantie was [medeverdachte] de agressor in de aanrijding.
V: Heeft [medeverdachte] de auto bewust aangereden?
A: Ja dat denk ik wel. Het was zeker geen ongeluk. [6]
4. Medeverdachte [medeverdachte] heeft
tijdens zijn verhoor bij de politie op 4 juni 2020– zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik ben toen uit boosheid samen met mijn vader in de auto gestapt. We
zijn toen achter de man aangereden. Ik reed veel te hard en door een tuin heen. [7]
5. een
geschrift, te weten een foto, onderdeel uitmakend van een fotobijlage bij een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , met als onderschrift
“Figuur 5: Verse schade aan het voertuig van het slachtoffer. [8]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 1 primair ten laste gelegde feit hebben gepleegd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor medeplegen vastgesteld moet worden dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen de discussie met aangever hebben opgezocht en vervolgens samen in de auto zijn gestapt en achter aangever zijn aangereden. Verdachte gaf medeverdachte tijdens het rijden aanwijzingen. Zo heeft hij als bijrijder tegen medeverdachte gezegd dat hij de zwaailichten aan moest doen en heeft medeverdachte meermalen gewaarschuwd voor het overige verkeer op de weg. Niet ter discussie staat dat uit de ter terechtzitting uitgekeken camerabeelden van het incident volgt dat voor de aanrijding door één van de verdachten is geroepen: ‘Tik hem aan, tik hem aan!’ De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook verdachte is geweest. Tussen het moment dat verdachte als bijrijder in de auto is gestapt en de daadwerkelijke aanrijding, heeft verdachte zich op geen enkele wijze gedistantieerd of getracht in te grijpen; hij heeft zich er juist constant mee bemoeid. Direct nadat de aanrijding heeft plaatsgevonden is verdachte samen met medeverdachte uit de auto gestapt en heeft zowel verdachte als medeverdachte aangever geslagen en/of geschopt. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende nauw en bewust is geweest.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld blijkt dat verdachte samen met medeverdachte in een auto met verhoogde snelheid op de auto van aangever zijn ingereden. Hoewel de snelheid van beide auto’s niet exact is vastgesteld, blijkt uit de bewijsmiddelen dat door medeverdachte is geprobeerd de auto van aangever in te halen. Uiteindelijk heeft medeverdachte snelheid gemaakt en is hij tegen de linkerachterzijde van de auto van aangever geramd, waardoor de auto van aangever is gaan spinnen.
De rechtbank overweegt dat door met een steeds hogere snelheid met een auto in een smalle straat gericht in te rijden op een andere auto voor de inzittende van dat laatst genoemde voertuig de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Door de onvoorspelbaarheid van de aanrijding, de krachten die erbij vrijkomen en de aanwezigheid van diverse obstakels (muren, hekken, lantaarnpalen) ter plaatse van de aanrijding, bestaat bijvoorbeeld de kans op gecompliceerde botbreuken of hersenletsel bij aangever. De auto van aangever is door de klap ook in een spin geraakt, waardoor aangever tijdelijk de controle over zijn auto is verloren. Het voornoemd rijgedrag van medeverdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het teweegbrengen van de aanrijding en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans volgt. Door de rol die verdachte hierin als actieve bijrijder heeft gespeeld, geldt dit ook voor hem. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het ongeval weliswaar niet de auto heeft bestuurd, maar dat dit niet zonder meer met zich brengt dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als betrokkene bij het ongeval. Degene die niet de bestuurder van het rechtstreeks bij het verkeersongeval betrokken motorrijtuig is, kan worden aangemerkt als (tevens) bij het verkeersongeval 'betrokken' in de zin van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), indien het ongeval door zijn gedraging is veroorzaakt (ECLI:NL:HR:2011:BQ4431).
Gelet op wat hetgeen hiervoor bij de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair onder
‘Medeplegen’is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in dit geval niet slechts een passagier in een door medeverdachte bestuurde auto is geweest, maar dat het ongeval mede door zijn gedragingen is veroorzaakt. Hij is met zijn gedragingen bij het besturen van de auto zo actief betrokken is geweest, dat hij als ‘betrokkene’ in de zin van artikel 7 WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair
1. [slachtoffer] heeft op 22 april 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 reed ik op [straat] in Lelystad. [9] Toen mijn auto eenmaal tot stilstand was gekomen zag ik dat zowel man 1 als man 2 uit de Opel stapten en op mij af kwamen gerend. Ik zag dat man 1 een lang stuk hout in zijn handen vasthield. Ik stapte hierop uit mijn auto. Ik zag en voelde vervolgens dat man 1 met het stuk hout mij meerdere keren sloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij op mijn hoofd, buik en benen sloeg. Ik voelde hevige pijnscheuten door mijn lijf heen gaan. Nadat het stuk hout was afgebroken zag en voelde ik dat man 1 met zijn vuisten en met beentrappen op mij insloeg. Ik zag en voelde dat man 1 mij meerdere keren raakte. Ik voelde dat man 2 ook op mij begon in te slaan en te trappen. Ik weet niet meer hoeveel, maar man 2 raakte mij meerdere keren op mijn lichaam. Ik zag dat man 1 als bestuurder in de Opel stapte en man 2 als passagier voorin de Opel stapte. Ik zag dat man 2 uit de Opel stapte, naar mij toe kwam gerend en eenmaal bij mij, mij nog een keer op mijn lichaam trapte. Ik zag dat man 2 terug rende naar de Opel, instapt en de Opel wegreed. [10]
2. J.A. Kortmann, forensisch arts, verbonden aan GGD Flevoland, heeft op 23 april 2020 in een
letselrapportage over [slachtoffer]onder meer geschreven:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [1976]
Op 22-04-2020 is op de huisartsenpost het volgende vastgesteld:
- 'Rechts op het achterhoofd een driehoekige huiddoorklieving met enige zwelling.’
- 'Onderarm links onderhuidse bloeduitstorting en zwelling.'
Door de huisarts werd ook de werkdiagnose 'hersenschudding' gesteld. [11]
3. [verbalisant 4] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuigevan 22 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 april 2020 was ik op [straat] in Lelystad. Ik zag dat de twee blanke mannen de licht getinte man in elkaar sloegen. Ik zag dat de jongere blanke man een stok vast had en de getinte man met kracht op het hoofd sloeg. Ik zag dat de jongere man drie of vier keer met de stok op het hoofd van de getinte man sloeg. [12] Ik ken de man als [medeverdachte] . Ik zag dat de getinte man op de grond zat met bloed aan het hoofd. [13]
4. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in
een proces-verbaal van bevindingenvan 22 april 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 22 april 2020 kwamen wij aan op [straat] te Lelystad. Ik hoorde dat de man zei dat hij op zijn hoofd was geslagen met een stuk hout. Ik zag dat er een afgebroken stuk schutting voor de voordeur van [straat] te Lelystad lag. Ik zag dat er aan het uiteinde van het stuk hout bloed zat. [14]
5. Verdachte heeft
ter terechtzitting van 5 maart 2021– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik beken dat ik aangever [slachtoffer] op 22 april 2020 heb geslagen. Ik heb hem ook met mijn vuisten geslagen. Ik heb aangever ook geschopt. [medeverdachte] en ik zijn tegelijkertijd uit de auto gestapt. [medeverdachte] heeft aangever geslagen met een stuk hout.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair
Medeplegen
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit hebben gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen uit de auto zijn gestapt en beiden geweld hebben gebruikt tegen aangever. Daarnaast heeft zowel verdachte als medeverdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door de ander gepleegde geweld. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens beiden weer in de auto gestapt en weggereden. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde moet daarnaast komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte aangever meermalen, onder andere met een stuk hout, tegen het hoofd en het lichaam hebben geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als (met een stuk hout) met kracht meermalen tegen het hoofd wordt geslagen en meermalen tegen het lichaam wordt geschopt en geslagen, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte en medeverdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 april 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2021;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter zake van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 met het ademonderzoekresultaat van 22 april 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij politie Eenheid Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1op 22 april 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [slachtoffer] zich bevond in een personenauto), in een door medeverdachte bestuurde auto, met verhoogde snelheid, het voertuig waarin die [slachtoffer] reed heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2op 22 april te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer]- meermalen met kracht met een stuk hout tegen het hoofd, de buik en de benen heeft geslagen en
- meermalen met kracht tegen het lichaam heeft getrapt en geschopt en met gebalde vuisten heeft geslagen en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3op 22 april 2020 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung S10), toebehorende aan [slachtoffer] ;
4als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op [straat] , op 22 april 2020 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan [slachtoffer] schade was toegebracht;
5op 22 april 2020 te Swifterbant als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 360 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en feit 2
telkens: medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 3
diefstal;
feit 4
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (360 microgram).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij heeft de oplegging aan verdachte van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contactverbod met aangever [slachtoffer] en een locatieverbod ten aanzien zijn woning, voor de duur van drie jaren, met dien verstande dat iedere keer dat verdachte dit locatie- en/of contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de maatregel op grond van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hij heeft tot slot gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd schriftelijk pleidooi. De raadsman verzoekt – zakelijk weergegeven – een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Hij verzoekt daarnaast verdachte eventueel te veroordelen tot een voorwaardelijk strafdeel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte en medeverdachte waren van mening dat aangever [slachtoffer] met een te hoge snelheid door de straat reed. Ze zijn toen dreigend op de auto van aangever afgelopen, waarbij een steen in zijn handen had.. Aangever voelde zich bedreigd en is daarop in zijn auto weggereden. Verdachte en medeverdachte zijn vervolgens direct in de auto gestapt en achter aangever aangereden. Dit heeft geresulteerd in een dollemansrit door een woonwijk in Lelystad, waarbij verdachte en medeverdachte de auto van aangever uiteindelijk tot stilstand hebben gebracht door voornoemde auto te rammen. Verdachte en medeverdachte hebben aangever vervolgens met een stuk hout op het hoofd geslagen en tegen het lichaam geschopt en geslagen. Het geweld dat de verdachten hierbij gebruikten was zodanig hevig dat dit verwondingen bij aangever heeft veroorzaakt. Verdachte en medeverdachte hebben aangever achtergelaten nadat verdachte de telefoon van aangever had gestolen, en zijn in de auto gestapt en weggereden. Zij hebben niet, , zoals verplicht na een verkeersongeval, hun identiteit kenbaar gemaakt. Verdachte heeft daarnaast onder invloed van alcohol in een auto gereden.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op voornoemde wijze heeft deelgenomen aan het verkeer waarbij het risico voor de andere weggebruikers geheel ondergeschikt was aan zijn drang om bij aangever verhaal te halen. Nota bene omdat hij van mening was dat aangever te hard reed. Verdachte en medeverdachte hebben met hun handelen vervolgens op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hier een hersenschudding, meerdere bloeduitstortingen en zwellingen op de arm en een huiddoorklieving op het achterhoofd aan overgehouden. Het moet bovendien voor het slachtoffer een zeer angstige ervaring zijn geweest. Deze strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu dit heeft plaatsgevonden op een openbare weg.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 januari 2021 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
In het reclasseringsrapport van 2 maart 2021 adviseert de reclassering bij een eventuele veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De op te leggen straf
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), neemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden tot uitgangspunt. De rechtbank neemt daarbij wel in aanmerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee elkaar opvolgende pogingen, en dat hij die in vereniging heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Voor iedereen moet ondubbelzinnig duidelijk zijn dat op een dergelijke reeks van gedragingen met flinke straffen wordt gereageerd. Gelet op al het voornoemde acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van deze duur – gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd en de specifieke omstandigheden van dit geval – recht aan de ernst van de feiten die door verdachte zijn begaan.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet, gehoord de officier van justitie, geen aanleiding de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te bevelen.
Vrijheidsbeperkende maatregel en/of dadelijk uitvoerbaarheid
Gelet op het gedrag van verdachte jegens aangever [slachtoffer] , acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten van belang dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, te weten een contactverbod met aangever [slachtoffer] voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat verdachte dit locatieverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Daarnaast beveelt de rechtbank dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Gezien de aard en de omvang van de bewezenverklaarde feiten en het gemak waarmee verdachte is overgegaan tot een reeks van ernstige strafbare feiten in reactie op een alledaagse aanleiding, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegen [slachtoffer] .

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.171,95. Dit bedrag bestaat uit € 671,95 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de materieel gevorderde schadepost onvoldoende onderbouwd en heeft gevorderd de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij voor wat betreft de schadepost van de kleding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd. De raadsman is van mening dat de rechtbank de waarde van de telefoon – gelet op de afschrijving – eigenlijk zou moeten schatten op een lager bedrag dan de gevorderde nieuwwaarde. Hij kan zich echter ook vinden in de door de officier van justitie gevorderde niet-ontvankelijkheid op dit punt. Hij heeft wat betreft de immaterieel gevorderde schade betoogd dat de in de vordering aangehaalde uitspraak geen vergelijkbare zaak betreft.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Kleding
De rechtbank overweegt dat geen onderbouwing is gegeven voor de schade aan de kleding. De benadeelde partij zal daarom voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan door deze beslissing nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Telefoon
Wat betreft de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat de door de benadeelde partij gevraagde vergoeding voor de weggenomen mobiele telefoon ziet op de nieuwwaarde van die telefoon. Nu gegevens over de ouderdom van de telefoon ontbreken, acht de rechtbank een bedrag van € 500,00 redelijk. Het overige deel wordt afgewezen.
Immateriële schade
Voor wat betreft de immateriële schade zoals door [slachtoffer] is gevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt aan dat de pogingen tot zware mishandeling heftig zijn geweest voor aangever en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is door de aangever voldoende onderbouwd. Rekening houdend met wat er in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, waardeert de rechtbank de schade van aangever op € 2.500,00 en zal de rechtbank de gehele vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor wat betreft de toegewezen immateriële schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat verdachte en zijn mededader elk tegenover de benadeelde partij voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn. De rechtbank zal bepalen dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als – en voor zover – zijn mededader de schade aan de benadeelde partij heeft vergoed.
Proceskosten
Verdachte zal ook – hoofdelijk – worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 38v, 38w, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en 7, 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht strekkende tot
beperking van de vrijheidvoor de duur van 3 (
drie) jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Egypte);
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel (telkens) wordt vervangen door
7 (zeven)dagen
hechtenis, met een totale duur van maximaal
6 (zes)maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen immateriële schadebedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 (vijfendertig) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij heeft vergoed.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van € 500,00 aan materiële schade voor de mobiele telefoon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst af de overige € 119,- aan gevorderde materiële schade voor de mobiele telefoon;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft de € 52,95 aan gevorderde materiële schade voor de kleding niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 (tien) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
- veroordeelt verdachte ook hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [slachtoffer] zich bevond in een personenauto) rijdende in een personenauto (merk Opel Insignia Sports, met kenteken [kenteken] ), in elk geval in een door hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte bestuurde auto, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [slachtoffer] reed heeft/hebben geramd, althans daar tegenaan is/zijn gereden en/of dat voertuig van de weg heeft/hebben gereden, althans opzij en/of weggedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte opzettelijk dreigend:
- met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) in de richting van genoemde [slachtoffer] gereden en/of blijven rijden zonder (voldoende) snelheid te minderen/te remmen en/of
- (vervolgens) met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, meermalen, althans eenmaal, het voertuig waarin die [slachtoffer] reed geramd, althans tegen dat voertuig aan gereden en/of dat voertuig van de weg gereden, althans opzij en/of weggedrukt
2
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] ;
- meermalen (met kracht) met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) tegen/op het hoofd en/of de schouder en/of buik en/of benen heeft geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen/op het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april te Lelystad, althans in het arrondissement Midden- Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer]
- meermalen (met kracht) met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) tegen/op het hoofd en/of de schouder en/of buik en/of benen heeft geslagen en/of
- meermalen met kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen/op het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad openlijk, te weten op/aan [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- (met kracht) trappen/schoppen en/of slaan/stompen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] (onder meer terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en/of
- (met kracht) slaan met een stuk hout (voorzien van uitstekende spijkers) op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] ;
3
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung S10), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Lelystad op/aan [straat] , op of omstreeks 22 april 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
5
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Lelystad en/of te Swifterbant als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 juli 2020 genummerd 20200122357, opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd van 100 tot en met 180, 300 tot en met 311, 400 tot en met 405, 500 tot en met 504, 600 tot en met 605, 700 tot en met 729, 800 tot en met 825 en 900 tot en met 911. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 100.
3.Pagina 101.
4.Pagina 102.
5.Pagina 134.
6.De ongenummerde pagina tussen pagina 823 en 824.
7.Pagina 728.
8.Pagina 116
9.Pagina 100.
10.Pagina 102.
11.Pagina 149.
12.Pagina 123.
13.Pagina 124.
14.Pagina 109.
15.Pagina’s 100-103.
16.Pagina’s 600-602 en 605