ECLI:NL:RBMNE:2021:6680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van zorgovereenkomst en zorgbeschrijving op basis van herhaalde aanvraag onder artikel 4:6 Awb

In deze zaak heeft eiseres, h.o.d.n. [bedrijf], in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene], beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen voor goedkeuring van een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving door Zilveren Kruis Zorgkantoor. De eerste aanvraag werd op 14 februari 2021 afgewezen omdat niet voldaan was aan de administratieve eisen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd op 28 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De tweede aanvraag, ingediend op 30 maart 2020, werd eveneens afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerste aanvraag.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de tweede aanvraag terecht was. Eiseres had niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de tweede aanvraag inhoudelijk gelijk was aan de eerste en dat de administratieve onjuistheden die bij de eerste aanvraag waren geconstateerd, niet waren verholpen. Eiseres had de mogelijkheid om de benodigde documenten bij de eerste aanvraag in te dienen, maar had dit nagelaten.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiseres dat de afwijzing evident onredelijk was, verworpen. Eiseres had zelf de keuze gemaakt om zorg in te kopen en af te nemen zonder goedkeuring van de zorgovereenkomst, wat het risico met zich meebracht dat de kosten niet vergoed zouden worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] h.o.d.n. [bedrijf] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene] (betrokkene), te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Procesverloop

Eiseres heeft op 20 november 2019 namens betrokkene bij verweerder verzocht om goedkeuring van de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving die betrekking hebben op het verlenen van zorg door zorgverlener [zorgverlener] ( [zorgverlener] ) aan betrokkene (hierna: de eerste aanvraag).
Bij besluit van 14 februari 2021 heeft verweerder de eerste aanvraag afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de gestelde administratieve eisen voor een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving. De redenen daarvoor zijn volgens verweerder, samengevat, dat het zorgplan en de facturen niet op de juiste wijze zijn ondertekend, de zorgbeschrijving weinig informatie bevat over de te leveren zorg, en dat de zorgbeschrijving, de ingediende facturen, de urenbriefjes en zorgovereenkomst niet met elkaar overeenkomen. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is op 28 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat de afwijzing van de eerste aanvraag in rechte vaststaat.
Op 30 maart 2020 heeft eiseres opnieuw namens betrokkene verzocht om goedkeuring van de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving die betrekking hebben op het verlenen van zorg door zorgverlener [zorgverlener] aan betrokkene (hierna: de tweede aanvraag).
Bij besluit van 21 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de tweede aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden gemeld ten opzichte van de eerste aanvraag. Verweerder wijst de tweede aanvraag af onder verwijzing naar de afwijzing van de eerste aanvraag.
Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de tweede aanvraag en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft verweerder toepassing mogen geven aan artikel 4:6 van de Awb? Ja.
1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast. Volgens eiseres is geen sprake van een gelijke aanvraag. Er is namelijk een andere vergoedingsafspraak gemaakt in de zorgovereenkomst. Bij de tweede aanvraag is een zorgovereenkomst ingediend waarin staat dat [zorgverlener] een vergoeding ontvangt op basis van een variabel aantal uren per week. In de zorgovereenkomst die is ingediend bij de eerste aanvraag was een vergoeding overeengekomen op basis van een vast aantal uren per maand. Verder heeft eiseres facturen en urenregistraties ingediend die betrekking hebben op de periode na de eerste aanvraag. Volgens eiseres is bovendien sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Bij de tweede aanvraag zijn stukken ingediend die verweerder niet eerder heeft beoordeeld. Eiseres heeft de tweede aanvraag aangepast op wat haar is tegengeworpen bij de afwijzing van de eerste aanvraag. Zo zijn de stukken dit keer op de juiste wijze ondertekend en komen de zorgbeschrijving, de ingediende facturen, de urenbriefjes en zorgovereenkomst met elkaar overeen. Het past dan niet dat de tweede aanvraag wederom wordt afgewezen, terwijl eiseres heeft verbeterd wat volgens verweerder bij de eerste aanvraag niet in orde was.
2. Volgens verweerder heeft hij toepassing mogen geven aan artikel 4:6 van de Awb.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
3.2.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Aan de daarvoor gestelde eisen, die in de rechtspraak [1] zijn geformuleerd, wordt namelijk voldaan. Eiseres heeft een tweede aanvraag bij verweerder ingediend, nadat verweerder op de eerste aanvraag afwijzend heeft beslist. Met beide aanvragen heeft eiseres hetzelfde rechtsgevolg beoogd, namelijk goedkeuring van de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving die betrekking hebben op het leveren van zorg door [zorgverlener] aan betrokkene. Dat in de zorgovereenkomst die is ingediend bij de tweede aanvraag een andere vergoedingsafspraak is gemaakt, leidt niet tot de conclusie dat met de tweede aanvraag een ander rechtsgevolg is beoogd. Voor de rest zijn de zorgovereenkomsten namelijk inhoudelijk gelijk waaronder over het ingangsmoment van de zorg op 15 oktober 2019. Daaruit kan worden afgeleid dat eiseres met haar tweede aanvraag nog steeds hetzelfde heeft willen bereiken, namelijk dat de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving worden goedgekeurd zodat de zorgkosten vanaf hetzelfde moment, als waar het bij de eerste aanvraag om te doen was, gedeclareerd kunnen worden. Dat eiseres facturen en urenregistraties heeft ingediend die betrekking hebben op de periode na de eerste aanvraag, leidt niet tot een ander oordeel. Facturen en urenregistraties zien namelijk op de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb), wat pas kan gebeuren nadat de zorgovereenkomst en zorgbeschrijving zijn goedgekeurd.
3.4.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Eiseres had de aangepaste stukken (te weten: de alsnog ondertekende stukken, de zorgovereenkomst met de nieuwe vergoedingsafspraak en de aangepaste facturen zodat die overeenkomen met de andere stukken) bij de eerste aanvraagprocedure kunnen en moeten indienen. Dat eiseres pas na de afwijzing van de eerste aanvraag op de hoogte is geraakt van de administratieve onjuistheden in de stukken, maakt dat niet anders. Het is aan eiseres om een volledige en sluitende administratie te overleggen.
3.5.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de tweede aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb mogen afwijzen.
Leidt toepassing van artikel 4:6 van de Awb tot strijd met het verbod van willekeur? Nee.
4. Eiseres heeft ook aangevoerd dat sprake is van willekeur door artikel 4:6 van de Awb tegen te werpen. Verweerder heeft in het kader van het bezwaar op 16 maart 2021 namelijk de volledige zorgadministratie opgevraagd. Eiseres heeft aan dit verzoek voldaan en is er vervolgens vanuit gegaan dat verweerder de tweede aanvraag alsnog inhoudelijk zou beoordelen. Het past dan niet alsnog artikel 4:6 van de Awb toe te passen.
5. Volgens verweerder is om de administratie verzocht om een volledig beeld te krijgen. Het staat verweerder dan alsnog vrij om toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Awb.
6. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in de afwijzing van de tweede aanvraag onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb geen strijd met het verbod van willekeur. Het staat verweerder vrij om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het opvragen van nadere administratieve stukken in de bezwaarfase staat aan die bevoegdheid niet in de weg.
Is de afwijzing van de tweede aanvraag evident onredelijk? Nee.
7. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat de afwijzing van de tweede aanvraag evident onredelijk is. Er is zorg ingekocht en afgenomen, terwijl deze zorg niet wordt vergoed. Hierdoor wordt geen herstel in rechtmatige toestand bewerkstelligd, maar leed toegevoegd. Eiseres wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3694.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van evidente onredelijkheid.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Volgens rechtspraak van de CRvB, zoals de door eiseres genoemde uitspraak, is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van evidente onredelijkheid. De rechtbank ziet in de situatie van eiseres geen uitzonderlijk geval. De eerste aanvraag is op 14 februari 2020 afgewezen, omdat niet aan alle administratieve eisen is voldaan. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en dat is op 28 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Daar zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat de afwijzing van de eerste aanvraag in rechte vaststaat. Gesteld noch gebleken is dat aan die afwijzing gebreken kleven. In feite heeft eiseres de door verweerder genoemde administratieve onjuistheden erkend door de stukken daarop aan te passen en in te dienen bij de tweede aanvraag. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.4 geoordeeld dat die stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, omdat die stukken bij de eerste aanvraag ingediend hadden kunnen en moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat onder die omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van de tweede aanvraag evident onredelijk is. De rechtbank ziet verder niet in waarom met de afwijzing van de aanvragen leed wordt toegevoegd. Eiseres heeft zelf de keuze gemaakt om zorg bij [zorgverlener] in te kopen en af te nemen, alvorens verweerder hieraan goedkeuring heeft gegeven. Daarmee heeft zij het risico genomen dat de zorg bij [zorgverlener] niet vanuit het pgb betaald kon worden in het geval dat verweerder toch geen goedkeuring zou verlenen. De gevolgen van die keuze van eiseres komen naar het oordeel van de rechtbank voor haar eigen rekening en risico.
Conclusie
10. Omdat de beroepsgronden niet slagen, is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Groen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 25 november 2020, r.o. 4.1, ECLI:NL:RVS:2020:2803.