5.2Uit het voorgaande volgt dat de SAOZ bij de planvergelijking niet uit hoefde te gaan van maximalisatie onder het oude bestemmingsplan, maar van het gebruik waaraan de objecten hun hoogste waarde ontlenen. De SAOZ is voor alle objecten uitgegaan van een gebruik als horecapand conform het bestaande feitelijke gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SAOZ echter onvoldoende onderbouwd dat de maximale invulling in dit geval gelijk is aan het feitelijk gebruik. Op de zitting heeft de SAOZ hierover nader toegelicht dat bij het vaststellen van de maximale invulling per object rekening is gehouden met wat er op grond van de indeling en de oppervlakte mogelijk is. In de rapporten van de SAOZ en in de taxaties is dit echter niet tot uitdrukking gekomen. Daaruit volgt enkel dat de waardering van de objecten is gebaseerd op het bestaande feitelijk gebruik. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank gaat vanaf rechtsoverweging 12. van deze uitspraak in op de conclusie die hieraan moet worden verbonden.
Gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan
6. Eisers voeren aan dat in de planvergelijking onder het nieuwe bestemmingsplan niet moet worden uitgegaan van wat maximaal mogelijk is, maar dat het gebruik als woning als uitgangspunt moet worden genomen. Onder het nieuwe bestemmingsplan wordt voor alle objecten alleen een gebruik als daghoreca toegestaan. Hierdoor wordt de onderlinge concurrentie vergroot en zal de huurprijs van de objecten in de nieuwe situatie lager zijn. Bovendien is het nog zeer de vraag of er op het horecapleintje nog ruimte is voor daghoreca gelet op de ontwikkelingen in het Theaterkwartier. Voor een goede planvergelijking moet daarom in de nieuwe situatie worden uitgegaan van het gebruik met de laagste opbrengst. Dat is volgens eisers de opbrengst van verhuur als woning.
7. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat onder het nieuwe bestemmingsplan moet worden uitgegaan van het gebruik als woning. Bij het uitvoeren van de planvergelijking moet bij de beoordeling van het oude bestemmingsplan worden gekeken naar de maximale mogelijkheden. Dit geldt ook voor het nieuwe bestemmingsplan zodat niet kan worden uitgegaan van een gebruik als woning. Bovendien volgt uit rechtspraak van de ABRvS dat toegenomen concurrentie onder omstandigheden weliswaar kan worden aangemerkt als een gevolg van een planologische wijziging, maar dat dit geen ruimtelijk relevant gevolg daarvan is zodat dit bij de beoordeling van planschade buiten beschouwing moet worden gelaten.De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eisers voeren verder aan dat bij de beoordeling van de planschade ten onrechte voorbij is gegaan aan de indirecte planschade die zij lijden. Onder het oude bestemmingsplan waren er op het horecapleintje diverse vormen van horeca toegestaan die elkaar aanvulden. Onder het nieuwe bestemmingsplan is op relevante bestemmingen slechts daghoreca toegestaan. De verschillende horecagelegenheden zullen bij maximalisering van de nieuwe planologische mogelijkheden allemaal hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied hebben. Hierdoor zal de concurrentie zo sterk toenemen dat de horeca geen bestaansrecht meer zal hebben en er leegstand zal ontstaan. Bovendien ontstaat ook indirecte planschade doordat er rondom de horecagelegenheden meer woningen zijn bestemd. Hierdoor bestaat een verhoogde kans op overlastklachten. De indirecte planschade die ontstaat als gevolg van de toegenomen concurrentie en de bestemde woningen moet volgens eisers wel bij de beoordeling van de planschade worden betrokken. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers gewezen op rechtspraak van de ABRvS waaruit volgt dat het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed woon-, werk-, en ondernemersklimaat een onderdeel vormt van de goede ruimtelijke ordening.
9. De rechtbank geeft eisers daarin geen gelijk. Zoals ook overwogen in rechtsoverweging 7. van deze tussenuitspraak is toegenomen concurrentie geen ruimtelijk relevant gevolg van een planologische wijziging. Eventuele indirecte planschade als gevolg van toegenomen concurrentie op het horecapleintje is daarom terecht door de SAOZ niet bij de beoordeling van de planschade betrokken. Over het bestaan van indirecte planschade als gevolg van de toegenomen woonbestemmingen in de omgeving van de objecten van eisers heeft de SAOZ ook op de zitting nog toegelicht dat onder het oude planologische regime al in ruime mate woonbestemmingen in de directe omgeving van de objecten van eisers aanwezig waren. De rechtbank volgt deze toelichting van de SAOZ. Dat niet alle daarvoor bestemde gronden ook feitelijk werden gebruikt als woning is voor de planologische beoordeling niet van belang. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet het overgangsrecht bij de beoordeling worden betrokken?
10. Eisers stellen zich op het standpunt dat de SAOZ ten onrechte het overgangsrecht heeft betrokken bij de planologische vergelijking en de waardebepaling van hun objecten. Het toegekende bedrag aan planschade is daarom op verkeerde wijze vastgesteld. Volgens eisers volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat het overgangsrecht buiten beschouwing moet worden gelaten en is er in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken.
11. De rechtbank geeft eisers hierin gelijk. De rechtspraak van de ABRvS is op dit punt helder: bij het bepalen van de planschade in de vorm van waardevermindering van een onroerende zaak wordt het overgangsrecht buiten beschouwing gelaten, ook bij directe planschade.De SAOZ kan niet worden gevolgd in haar standpunt om in deze zaak van de vaste lijn van de ABRvS op dit punt af te wijken. Volgens de SAOZ moet het gebruik op grond van het overgangsrecht in dit geval wel bij de beoordeling betrokken worden omdat de waarde van de objecten in sterke mate samenhangt met de te verwerven huurinkomsten van de objecten. Door de overgangsbepalingen van het oude bestemmingsplan mag het feitelijk gebruik in beginsel onbeperkt worden voortgezet onder het nieuwe bestemmingsplan zodat de huurinkomsten ongewijzigd zijn. Dit is volgens de SAOZ aanleiding om ook met deze (ongewijzigde) huurinkomsten rekening te houden bij het taxeren van de objecten en het overgangsrecht dus bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank volgt deze toelichting van de SAOZ niet. De SAOZ lijkt bij de beoordeling van de waardevermindering van de objecten van eisers mee te wegen dat de inkomsten uit verhuur vooralsnog gelijk blijven. Waar dat wel een rol zou kunnen spelen bij een berekening van de inkomstenderving, ziet de rechtbank daarvoor in de jurisprudentie van de ABRvS geen ruimte bij de berekening van de waardevermindering van onroerende zaken. De SAOZ heeft gewezen op de uitspraak van de ABRvS van 26 augustus 2015, en daarbij opgemerkt dat in geval van berekening van zowel waardevermindering als inkomstenderving onderling verrekend moet worden om te voorkomen dat schade dubbel vergoed wordt. Omdat in dit geval echter, naast de schade als gevolg van waardevermindering, niet ook een berekening is gemaakt van de inkomstenderving speelt deze verrekening in dit geval niet. Gelet op het voorgaande is door de SAOZ ten onrechte het overgangsrecht in de beoordeling van de planschade betrokken. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank gaat hierna in op de conclusie die hieraan moet worden verbonden.
12. Uit deze tussenuitspraak volgt dat in de taxaties van de SAOZ onvoldoende inzichtelijk tot uitdrukking is gebracht dat het feitelijk gebruik van de objecten in deze zaak gelijkgesteld moet worden aan de maximale invulling onder het oude bestemmingsplan. Bovendien heeft de SAOZ ten onrechte het overgangsrecht betrokken bij de planologische vergelijking en de waardebepaling van de objecten. Dit betekent dat de uitgevoerde planvergelijking en taxatie ondeugdelijk zijn. De beroepsgronden van eisers hierover slagen.
13. In een correct uitgevoerde planvergelijking en taxatie moet het overgangsrecht buiten beschouwing worden gelaten. Verder moet het gebruik onder het oude bestemmingsplan waaraan de objecten hun hoogste waarde ontlenen, worden vergeleken met de maximale mogelijkheden onder het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij moet inzichtelijk zijn of het feitelijk gebruik onder het oude bestemmingsplan ook de hoogste waarde van het object vertegenwoordigt.
14. De andere beroepsgronden van eisers die gaan over de omvang van de planschade slagen niet.
15. Nu de door SAOZ uitgevoerde taxatie berust op een onjuiste planvergelijking, is geen correcte taxatie beschikbaar van de schade die eisers lijden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek te heropenen en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige te benoemen voor het uitbrengen van een advies over de hoogte van de schade die eisers lijden doordat de gebruiksmogelijkheden van hun objecten zijn beperkt ten opzichte van het oude bestemmingsplan.