201802811/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant a] en [appellante b], wonend te Hengelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 februari 2018 in zaak nr. 17/2367 in het geding tussen:
[appellant a] en [appellante b]
ens
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft het college een aanvraag van [appellant a] en [appellante b] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2017 heeft het college het door [appellant a] en [appellante b] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant a] en [appellante b] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant a] en [appellante b] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant a] en [appellante b] zijn eigenaar van een pand aan het [locatie] in Hengelo. Het pand is ingericht voor het gebruik als supermarkt. Op 21 oktober 2015 hebben zij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit inkomensderving en waardevermindering van het pand, die zij hebben geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Veldwijk Noord - Winkelcentrum, waarin onder meer op een afstand van ongeveer 500 meter van hun pand detailhandel met een maximaal bruto vloeroppervlak van 3.000 m2 mogelijk is gemaakt. Onder het oude planologische regime van het bestemmingsplan Berflo Es was ter plaatse een woonwijk toegestaan. Het bouwen van een winkelcentrum met appartementsgebouwen en overige voorzieningen was onder de gelding van het plan dan ook uitgesloten. Volgens [appellant a] en [appellante b] heeft de planologische verandering er toe geleid dat hun pand onverhuurbaar is geworden. Daarbij wijzen zij erop dat het nieuwe bestemmingsplan gericht is op het vullen van het winkelcentrum met lokale winkeliers, als gevolg waarvan hun huurder is overeengekomen om naar het nieuwe winkelcentrum te verhuizen en hun pand leeg is komen te staan.
2. Bij besluit van 8 mei 2017 heeft het college het verzoek van [appellant a] en [appellante b] afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat de schade die zij stellen te hebben geleden, terug te voeren is op een toename van concurrentie als gevolg van de uitbreiding van vestigingsplaatsen voor detailhandel in Hengelo. Dit is volgens het college geen ruimtelijk relevant gevolg van het nieuwe bestemmingsplan, zodat de aanvraag dient te worden afgewezen. Bij besluit van 19 september 2017 heeft het college de bezwaren van [appellant a] en [appellante b] daartegen ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beschikbaar komen van meer detailhandelsruimte met het nieuwe bestemmingsplan worden gezien als een normaal maatschappelijk marktwerkingsverschijnsel. Deze toegenomen concurrentie kan wel worden aangemerkt als een gevolg van een planologische mutatie, maar deze kan niet worden aangemerkt als een ruimtelijk relevant gevolg van de planologische mutatie. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek om planschade niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hoger beroep
4. [appellant a] en [appellante b] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toegenomen concurrentie het gevolg is van een normaal maatschappelijk marktverschijnsel. Zij betogen dat de raad bewust en weloverwogen met het nieuwe bestemmingsplan meer detailhandelsruimte heeft bestemd dan waar behoefte aan is, hetgeen heeft geleid tot leegstand van hun pand. Daarbij wijzen zij erop dat de ontwikkelaar in de exploitatieovereenkomst is verplicht om aan de voormalige huurder van hun pand een huurovereenkomst aan te bieden. De toegenomen concurrentie is volgens [appellant a] en [appellante b] dan ook het gevolg van planologisch ingrijpen door de overheid, in welke schade zij op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening tegemoet gekomen dienen te worden. Bovendien kan de leegstand van hun pand volgens [appellant a] en [appellante b] wel degelijk als een ruimtelijk gevolg worden gezien. Daarbij wijzen zij erop dat op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) leegstand als gevolg van een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorkomen.
4.1. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Bij de beoordeling daarvan zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant. Toegenomen concurrentie kan onder omstandigheden weliswaar worden aangemerkt als een gevolg van een planologische wijziging, maar dit is geen ruimtelijk relevant gevolg daarvan (vergelijk de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). 4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de leegstand van het pand van [appellant a] en [appellante b] niet als een ruimtelijk gevolg van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Veldwijk Noord - Winkelcentrum kan worden aangemerkt. Weliswaar heeft de keuze van de raad om het nieuwe bestemmingsplan vast te stellen mogelijk tot gevolg gehad dat de concurrentie in Hengelo op het gebied van de verhuur van panden voor het gebruik als supermarkt is toegenomen, maar dit maakt nog niet dat de afgenomen verhuurbaarheid van het pand van [appellant a] en [appellante b] als een ruimtelijk relevant gevolg van het vaststellingsbesluit moet worden gezien. Daarbij is van belang dat de leegstand van het pand van [appellant a] en [appellante b] niet het gevolg is van de planologische maatregel op zichzelf, zoals bijvoorbeeld het geval is bij wegverleggingen of een andere ruimtelijke ontwikkeling waardoor de omgeving minder aantrekkelijk wordt voor het gebruik van het pand voor detailhandel, maar enkel voortvloeit uit de toegenomen concurrentie, hetgeen ruimtelijk gezien niet relevant is. Dat de raad beoogd heeft het nieuwe winkelcentrum te vullen met lokale ondernemers, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat de raad de behoefte aan een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals detailhandel op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, bij de vaststelling van een plan moet beoordelen, maakt niet dat de leegstand van het pand als een ruimtelijk gevolg van het besluit moet worden aangemerkt, reeds omdat, zoals ook voortvloeit uit het vierde lid van dat artikel, concurrentieverhoudingen daarbij geen rol spelen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag om toekenning van planschade in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Michiels w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
674.