In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie. De eiser heeft PTSS, erkend als beroepsziekte, en heeft verzocht om vergoeding van medische kosten voor ontspanningsmassages voor zowel hemzelf als zijn partner. De korpschef heeft deze verzoeken afgewezen, met de argumentatie dat niet voldaan werd aan de voorwaarden voor vergoeding. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de korpschef als kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel behandeld. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet gehoord was in de hoorzitting en dat de kosten voor fysiotherapie van zijn partner onterecht niet vergoed werden, terwijl in andere gevallen vergelijkbare kosten wel vergoed werden. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door de korpschef en dat de omstandigheden rondom de coronamaatregelen een rol speelden in het afzien van de hoorzitting. Tevens werd vastgesteld dat de door eiser ingebrachte vergelijkingen met andere gevallen niet opgingen, omdat de kosten voor een ontspanningsmassage niet gelijk te stellen zijn met fysiotherapie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij geen aanleiding werd gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.